banden
(2/3)
bandenspanning
Houd u aan de bandenspanning die in de
tabel met bandenspanningen wordt ge-
noemd. Controleer de bandenspanning ten-
minste eenmaal per maand en zeker voor
een lange rit. Controleer dan ook de span-
ning van de reserveband. (Raadpleeg de
sticker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
– slechte wegligging;
– kans op een klapband of het loslaten
van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belading en de snelheid van de auto.
Pas de bandenspanning indien nodig
aan de gebruiksomstandigheden aan
(raadpleeg de sticker op de zijkant van
het bestuurdersportier).
5.14
Controleer de spanning bij koude banden,
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
n.b.: afhankelijk van de auto, staan de ban-
denspanningen op een sticker op de zijkant
van het bestuurdersportier.
Het kruisen van de wielen
Dit wordt afgeraden.
De in ieder ventiel gemon-
teerde drukzender is speciaal
voor dit wiel op deze plaats be-
stemd: in geen geval mogen de
wielen van plaats worden verwisseld.
Gevaar van verkeerde informatie met
ernstige gevolgen.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.