Wellicht verschijnt er ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center 3 90 en klinkt er een
geluidssignaal.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐
zichtig en anticiperend.
Laat de oorzaak van de storing zo
snel mogelijk verhelpen in een werk‐
plaats.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 122.
Schakelen
[ of Ò licht op het Driver Information
Center groen op 3 90 wanneer
omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd om te schakelen.
Hellingrem
Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.
Als de controlelamp niet na een paar
seconden dooft of gaat branden
tijdens het rijden, is er een storing in
Instrumenten en bedieningsorganen
de hellingrem. De hulp van een werk‐
plaats inroepen om de storing te laten
verhelpen.
De controlelamp elektronische stabi‐
liteitsregeling (ESC) R kan ook
oplichten 3 85 in combinatie met
Z.
Afhankelijk van de versie licht 9
mogelijk als alternatief op als contro‐
lelamp Z niet aanwezig is. Er kan
een bijbehorend waarschuwingsbe‐
richt, bijv. Hill holder niet beschikb.,
op het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Hellingrem 3 128.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw
of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje r niet
aanwezig is. Afhankelijk van de
versie kan er een bijbehorend waar‐
schuwingsbericht, bijv. Parkeerhulp
niet beschikbaar, op het Driver Infor‐
mation Center verschijnen 3 90.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Ultrasoonparkeerhulp 3 132.
Elektronische
stabiliteitsregeling
R brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
85