Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen
9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan ongeveer 30 km/u opslaan
en handhaven. Bij het op- en afrijden
van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Inschakelen
Rijden en bediening
Draai het uiteinde van de hendel in de
stand ON; controlelamp m 3 90 op de
instrumentengroep licht op. Afhanke‐
lijk van de versie kan er ook een bijbe‐
horend bericht, bijv. Cruise control
ingeschakeld, op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 90.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en duw de hendel omhoog (+): de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. U kunt het gaspe‐
daal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omhoog (+) of duw
de hendel meerdere malen kort
omhoog (+): de snelheid neemt voort‐
durend of in kleine stapjes toe.
131