Foutmeldingen gegenereerd door de omvormer
CODE
FOUT
OVERSTROOM
F0001
DC OVERSPANN
F0002
OMV OVERTEMP
F0003
KORTSLUITING
F0004
DC
F0006
ONDERSPANNING
AI1 FOUT
F0007
(programmeerbare
foutfuncties,
parameters
3001
AI<MIN FUNCTIE,
3021
AI1 FOUT
LIMIET)
MOTOR OVER-
F0009
TEMPERATUUR
(programmeerbare
fout-functie,
parameters
3005...3009)
OORZAAK
Uitgangsstroom heeft het
uitschakelniveau overschreden.
Overstroom uitschakellimiet voor
de omvormer is 325% van de
nominale stroom van de
omvormer.
DC-spanning van tussenkring is te
hoog. De uitschakellimiet door
overspanning is 420 V voor 200 V
omvormers en 840 V voor 400 V
omvormers.
IGBT temperatuur van de
omvormer is te hoog. De limiet
voor uitschakelen op een fout is
135 °C.
Kortsluiting in motorkabel(s) of
motor
DC-spanning in tussenkring is niet
voldoende vanwege een
ontbrekende
voedingsspanningsfase,
aangesproken zekering, een
interne fout van de gelijkrichtbrug
of te laag ingangsvermogen.
Analoog ingangssignaal AI1 is
gedaald tot onder de limiet
gedefinieerd door parameter
AI1 FOUT LIMIET.
De temperatuur van de motor is te
hoog (of lijkt te hoog). Dat kan
worden veroorzaakt door
overmatige belasting,
onvoldoende motorvermogen,
onvoldoende koeling of verkeerde
opstartgegevens.
OPLOSSING
Controleer de motorbelasting.
Controleer acceleratietijd (parameters
ACCELER TIJD 1 en
Controleer motor en motorkabel (inclusief de fasen).
Controleer omgevingscondities. Belastingscapaciteit
vermindert als de omgevingstemperatuur van de
installatieplaats hoger is dan 40 °C. Zie de sectie
Derating
op pagina 142.
Controleer dat overspanningsregeling actief is
(parameter
2005
OVERSPAN REGEL).
Controleer remchopper en weerstand (indien
gebruikt). DC-overspanningsregeling moet
gedeactiveerd worden wanneer remchopper en
weerstand gebruikt worden.
Controleer deceleratietijd (parameters
DECELER TIJD 1 en
Controleer de voedingslijn op statische of tijdelijke
overspanning.
Voorzie frequentie-omvormer van remchopper en
remweerstand.
Controleer omgevingscondities. Zie ook de sectie
Derating
op pagina 142.
Controleer luchtstroom en werking van de ventilator.
Controleer motorvermogen t.o.v.
omvormervermogen.
Controleer motor en motorkabel.
Controleer dat onderspanningsregeling actief is
(parameter
2006
ONDERSPAN REGEL).
Controleer de voeding en de zekeringen.
Controleer de parameterinstellingen van de
foutfunctie.
3021
Controleer of de analoge stuursignalen een geschikt
signaalniveau hebben.
Controleer aansluitingen.
Controleer de nominale waarden, belasting en
koeling van de motor.
Controleer de opstartgegevens.
Controleer de parameterinstellingen van de
foutfunctie.
Laat de motor afkoelen. Zorg voor een goede
motorkoeling: Controleer de koelventilator, maak de
koeloppervlakken schoon, enz..
2202
2205
ACCELER TIJD 2).
2203
2206
DECELER TIJD 2).
Foutopsporing
133