Alarmsysteem - transpondersleutel
defect
Als u het alarm (p. 183) niet kunt uitschakelen
met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld
de batterij (p. 169) van de sleutel leeg is), kunt
u de auto als volgt ontgrendelen, het alarm-
systeem deactiveren en de motor starten:
1. Open het linker voorportier met het
afneembare sleutelblad (p. 173).
> Het alarmsysteem gaat af, de richting-
aanwijzers knipperen en de sirene
klinkt.
2. Steek de transpondersleutel in het con-
tactslot.
> Het alarm wordt uitgeschakeld.
Alarmsignalen
Wanneer het alarm (p. 183) afgaat, klinkt een
sirene en knipperen alle richtingaanwijzers.
•
Er klinkt een sirene totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden lang automatisch uit. De
sirene heeft zijn eigen accu en werkt vol-
ledig onafhankelijk van de startaccu in de
auto.
•
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u
het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan
ze na vijf minuten automatisch uit.
06 Sloten en alarm
Beperkt alarmniveau
Een beperkt alarmniveau houdt in dat de
bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Om te voorkomen dat het alarmsysteem
onbedoeld afgaat als er bijvoorbeeld een
hond in een vergrendelde auto wordt achter-
gelaten of bij gebruik van een autotrein of een
veerverbinding, dienen de bewegingsmelder
en de niveausensoren tijdelijk te worden
gedeactiveerd.
De te volgen procedure is identiek aan die bij
tijdelijke uitschakeling van de Safelock-func-
tie, zie Safelock-functie* (p. 180).
Gerelateerde informatie
•
Alarm (p. 183)
•
Alarmindicatie (p. 184)
*
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06
185