Gebruikershandleiding
HOOFDSTUK 3
Uw Pod vervangen
Vervangen van de Pod
Uw Pod moet minstens één keer per 48 tot 72 uur (2 tot 3 dagen) of na het
toedienen van
200 eenheden insuline worden vervangen. Overleg dit met uw zorgverlener
of raadpleeg het insulinelabel om na te gaan of u de Pod vaker moet vervangen.
Waarschuwingen
Gebruik geen Pod als u allergisch bent voor acrylpleister of een tere of
gemakkelijk te beschadigen huid hebt.
Als het Omnipod®-systeem nieuw voor u is, zal de trainer van het Omnipod®-
systeem u begeleiden bij het initialiseren en aanbrengen van uw eerste Pod.
Ga pas een Pod aanbrengen en gebruiken als de trainer van het Omnipod®-
systeem u dat heeft uitgelegd. Zonder de juiste training of door een verkeerde
instelling van het systeem brengt u uw gezondheid en veiligheid in gevaar.
Omdat bij de Pod alleen snelwerkende U-100-insuline wordt gebruikt,
loopt u een groter risico op het krijgen van hyperglykemie als het toedienen
van de insuline wordt onderbroken. Ernstige hyperglykemie kan leiden tot
diabetische ketoacidose (DKA). DKA kan symptomen veroorzaken zoals
ademhalingsmoeilijkheden, shock en coma en kan leiden tot de dood.
Als de toediening van insuline om de een of andere reden wordt
onderbroken, moet u het tekort aan insuline opheffen met een injectie van
snelwerkende insuline. Vraag uw zorgverlener om instructies over hoe
te handelen bij een onderbreking van de insulinetoediening, waaronder
het injecteren van snelwerkende insuline.
Houd de Pod en de bijbehorende accessoires zoals de naalddop uit de buurt
van jonge kinderen, omdat de Pod en de accessoires kleine onderdelen
bevatten die kleine kinderen kunnen inslikken.
Voorbereidende stappen
1. Zorg dat u de volgende benodigdheden bij de hand hebt:
• Een flacon met snelwerkende U-100-insuline die is goedgekeurd voor
gebruik in het Omnipod®-systeem
• Een Pod in een ongeopende verpakking
• Wattenstaafjes voor alcoholvoorbereiding
23