Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes
gaan branden, wanneer u de transponder-
sleutel voor het starten naar stand II draait.
De werking van de lampjes wordt dan gecon-
troleerd. Alle symbolen moeten weer uitgaan
als de motor wordt gestart, behalve het sym-
bool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit als
de auto van de parkeerrem wordt gehaald.
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 221.
1
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Als de motor niet binnen 5 secon-
den aanslaat, gaan alle lampjes
uit behalve de lampjes voor sto-
ringen in het uitlaatgasreinigings-
systeem van de auto en een te
lage oliedruk.
Afhankelijk van de uitrusting van
de auto is het mogelijk dat
bepaalde lampjes geen functie
hebben.
Lampjes in het midden van het
dashboard
1
Controle- en waarschuwingssymbolen
Het waarschuwingslampje licht
rood of oranje op afhankelijk van
de ernst van de geregistreerde
storing.
Rood lampje
1. Stop de auto zo spoedig mogelijk. Rijd
niet verder met de auto.
2. Lees de informatie op het display.
3. Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
werkplaats. Volvo adviseert dat u daar-
voor een erkende Volvo-werkplaats
bezoekt.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje lampje
–
Lees de melding op het display. Verhelp
de storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop READ, zie pagina 63.
Wanneer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de
displaytekst automatisch.
02
}}
59