Configuratie
4
Aanwijzingen bij de configuratie
4.2
Aanwijzingen bij de configuratie
10
Let bij de configuratie op de volgende aanwijzingen:
•
Gebruik de synchroonloop niet bij mechanisch star gekoppelde systemen.
•
Voer de slave-regelaar met een remweerstand uit.
•
Een nieuwe offset mag pas worden geactiveerd als een vorige hoekafwijking is weg-
gewerkt.
•
Let er bij de configuratie van een synchroonlooptoepassing op dat de slave het hoek-
verschil met de master altijd moet kunnen afbouwen. Stel daarom het maximum-
toerental (P302) van de slave hoger in dan het maximumtoerental van de master.
Als u bij asynchrone draaistroommotoren het maximumtoerental hoger instelt dan
het nominale toerental van de motor, is niet meer het gehele motorkoppel beschik-
baar in het veldverzwakkingsgebied. Bij speciale master/slave-combinaties kan dit
tot volgfouten (F42) leiden.
Bovendien kan bij de overgang van vrijloop naar synchroonloop de synchronisatie
worden uitgevoerd met maximale versnelling of met behulp van een instelbare inte-
grator (P24_ Synchronous operation with synchronization).
•
Activeer bij synchroonloop altijd de draadbreukbewaking (Æ hfst. 4.3).
•
Gebruik bij synchroonloop indien mogelijk altijd identieke aandrijvingen.
•
Gebruik bij meerpuntshijswerken altijd dezelfde motoren en reductoren (identieke
overbrengingsverhoudingen).
•
Bij groepsconfiguraties (1 master en x gelijkwaardige slaves) mogen maximaal vijf
binaire ingangen van de slave-regelaar op één binaire uitgang van de master worden
aangesloten.
•
Als de master stilstaat terwijl de netvoeding is ingeschakeld en de slave van de net-
voeding wordt gescheiden en weer wordt ingeschakeld, bevindt de slave zich in
bedrijfsstatus "NO ENABLE".
•
Als de master beweegt terwijl de netvoeding is ingeschakeld en de slave van de
netvoeding wordt gescheiden, geeft de master de foutmelding "EXTERNAL
TERMINAL" (F26). Als de slave weer op de netvoeding wordt ingeschakeld, kan
deze afhankelijk van de ingestelde volgfoutlimiet (P512) de fout "LAG ERROR" (F42)
vaststellen.
•
Zie voor de aansluiting van een motor-encoder op optie DEH11B / DER11B:X15 de
technische handleiding MOVIDRIVE
•
Let op de volgende aanwijzingen als de optie DEH11B/DER11B wordt toegepast:
– DEH11B: het aantal impulsen (X14) is hetzelfde als voor de X15-ingang van de
motor-encoder;
– DER11B: het aantal impulsen bedraagt altijd 1024 per omwenteling.
•
De onderstaande encoders kunnen op de ingangen X41 en X42 worden aange-
sloten:
– DC-5V-TTL-encoders, encoders met RS422-signaaleigenschappen, sin/cos-
encoders;
•
De maximaal toegestane ingangsfrequentie van de encoderingangen bedraagt
200 kHz.
•
Als u baanencoders toepast, moet de verhouding van de trajectresoluties tussen de
motor-encoder en de baanencoder in het bereik 0,1 ... 10 liggen.
•
Monteer de baanencoder vormsluitend (= slipvrij) op het bewegende machineonder-
deel.
•
Gebruik incrementele encoders met een zo hoog mogelijke resolutie als de master
een externe incrementele encoder is. De maximale ingangsfrequentie van 200 kHz
mag echter niet worden overschreden.
®
MDX60B/61B.
®
Handboek – MOVIDRIVE
MDX61B Synchroonloopkaart DRS11B