Gebruik van het voertuig
Rijden op openbare wegen / pleinen
BA E16 nl* 1.0 * E16_10_200a.fm
•
Voertuig alleen met aangelegde veiligheidsgordel en vanuit de
daarvoor bedoelde plaats uit starten en bedienen.
•
Voertuig alleen dan in bedrijf nemen, als voldoende zicht aanwezig is
(evt. een instruerende persoon erbij roepen).
•
Bij het bedrijf op hellingen / dalingen:
- alleen bergopwaarts of afwaarts rijden / werken.
- Rijden in dwarsrichting vermijden, toegestane helling van het
voertuig (en eventueel van de aanhanger) in acht nemen.
- Lading aan de kant van de berg en zo dicht mogelijk bij het voertuig
dragen.
- hulpstukken / werkuitrustingen vlak bij de grond voeren.
•
Rijsnelheid op de omstandigheden aanpassen (bijv. bodemge-
steldheid, weersomstandigheden).
•
Bij het achteruit rijden bestaat een verhoogd risico. In de dode hoek
van het voertuig kunnen zich personen bevinden die niet gezien
worden door de bestuurder.
- Voor elke verandering van rijrichting zich ervan overtuigen, dat
niemand zich in de gevarenzone ophoudt.
•
Klim nooit op een rijdend voertuig en spring er niet van af.
•
De overeenkomstige nationale rijvergunning is vereist.
•
Bij het rijden op openbare wegen / pleinen de nationale voorschriften in
acht nemen (bijv. wegenverkeersreglement).
•
Garanderen, dat het voertuig met de nationale voorschriften
overeenkomt.
•
Om andere verkeersdeelnemers niet te verblinden, is het gebruik van
de aanwezige werkverlichting bij het rijden op openbare wegen /
pleinen niet toegestaan.
•
Bij het passeren van bijv. onderdoorgangen, bruggen tunnels, op
voldoende doorrijhoogte en –breedte letten.
•
Het aangebouwde aanbouwgereedschap moet voor het rijden op
openbare wegen / pleinen zijn goedgekeurd (zie bijv. vergunningspa-
pieren).
•
Het aangebouwde hulpstuk moet geleegd en in transportstand zijn
gebracht.
•
Het aangebouwde hulpstuk moet de voorgeschreven verlichtingen en
veiligheidsinrichtingen hebben aangebracht.
•
Maatregelen nemen tegen per ongeluk bedienen van het hydraulische
systeem.
•
Bij voertuigen met verschillende stuurwijzen garanderen, dat de
voorgeschreven stuurwijze is geselecteerd.
Veiligheid 2
2-7