Werkomgeving
Gevarenzone
BA E16 nl* 1.0 * E16_10_200a.fm
•
De bestuurder is verantwoordelijk ten opzichte van derden.
•
Voor aanvang van het werk zich met de werkomgeving vertrouwd
maken. Dit geldt bijv. voor:
- Obstakels in het werk- en verkeersgebied
- Afschermingen van de werkomgeving ten opzichte van het openbare
verkeersgebied
- Draagvermogen van de grond
- Aanwezige boven- en ondergrondse leidingen
- Bijzondere gebruiksvoorwaarden (bijv. stof, damp, rook, asbest)
•
De bestuurder moet de maximale afmetingen van het voertuig en het
aanbouwgereedschap kennen – zie Technische gegevens.
•
Voldoende afstand houden (bijv. gebouw, bouwputrand).
•
Bij werkzaamheden in gebouwen / gesloten ruimtes letten op:
- Doorrijhoogte
- Breedte van in- / doorritten
- Maximale belasting van de bodem
- Voldoende ruimteventilatie (bijv. gevaar voor koolmonoxidevergiftiging)
•
De aanwezige visuele hulpmiddelen gebruiken om de gevarenzone in
het oog te houden.
•
Bij slecht zicht en bij donker aanwezige werkverlichting inschakelen en
garanderen, dat verkeersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
•
Is de aanwezige verlichtingsinrichting van het voertuig voor een veilige
uitvoer van het werk niet voldoende, werkplaats extra bijlichten.
•
Op basis van hete machineonderdelen voldoende afstand tot licht
ontvlambare stoffen houden (bijv. hooi, droog loof).
•
De gevarenzone is het gebied waarin personen door bewegingen van
het voertuig, het aanbouwgereedschap en/of de lading gevaar lopen.
•
Tot de gevarenzone hoort dat bereik, dat door naar beneden vallend
laadgoed, een naar beneden vallende inrichting of uitgeslingerde delen
kan worden bereikt.
•
In directe nabijheid van gebouwen, steigers of andere vaste
bouwdelen de gevarenzone voldoende uitbreiden.
•
Gevarengebied afzetten, als er geen voldoende veiligheidsafstand kan
worden aangehouden.
•
Bij het verblijf van personen in de gevarenzone - werk direct staken.
Veiligheid 2
2-5