Algemene informatie
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
•
een portier, de motorkap of het koffer-
deksel wordt geopend;
•
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmel-
der* aanwezig is)
•
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een niveausensor*)
•
een kabel van de startaccu wordt losge-
koppeld
•
de sirene wordt losgekoppeld.
Als er een storing in het alarmsysteem is
opgetreden, verschijnt er een melding op het
informatiedisplay van het instrumentenpaneel.
Neem dan contact op met een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
N.B.
De bewegingsmelders laten het alarm
afgaan bij bewegingen in de passagiers-
ruimte – ook eventuele luchtstromen wor-
den geregistreerd. Het alarm kan dan ook
afgaan, als u de auto met een ruit of
schuifdak open laat staan of als u de interi-
eurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij
gebruik van de geïntegreerde interieurver-
warming van de auto (of een draagbare
variant daarvan op stroom) dan dient u de
blaasmonden dusdanig af te stellen dat
deze niet omhoogwijzen. U kunt ook
gebruik maken van het beperkte alarmni-
veau, zie pagina 64.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigin-
gen in het alarmsysteem uit. Dergelijke
ingrepen kunnen van invloed zijn op de
verzekeringsvoorwaarden.
02 Sloten en alarm
Alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de sta-
tus van het alarmsysteem aan:
•
De led is uit – het alarm is uitgeschakeld;
•
De led licht om de twee seconden een-
maal op – het alarm is ingeschakeld;
•
De led knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm (tot aan
het moment dat u de transpondersleutel
in het contactslot steekt en sleutelstand I
wordt bereikt) – het alarm is afgegaan.
Alarm activeren
–
Druk op de vergrendelingstoets op de
transpondersleutel.
Alarm deactiveren
–
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel.
*
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alarm*
02
63