Alarmlichten
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te acti-
veren. Beide richtingaanwijzersymbolen op
het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik
van de alarmlichten.
Wanneer de auto zo hard is afgeremd dat de
noodremlichten in werking zijn getreden, wor-
den, zodra de snelheid van de auto tot onder
de 10 km/h is gedaald, automatisch de alarm-
lichten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot
stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten
knipperen. Wanneer u weer wegrijdt, worden
ze automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op
de knop voor de alarmlichten drukken. Voor
meer informatie over de noodremlichten en
de automatische alarmlichten, zie
pagina 145.
Richtingaanwijzers/knipperlichten
Richtingaanwijzers/knipperlichten.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eerste stand en laat de hendel
vervolgens los. De richtingaanwijzers lich-
ten driemaal op. U kunt de functie active-
ren/deactiveren in het menusysteem
MY CAR onder
Instellingen
instellingen
Lichtinstellingen
Driemaal
richtingaanwijzer. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie pagina 218.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de tweede stand.
03 Bestuurdersmilieu
De hendel blijft in deze stand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
Richtingaanwijzersymbolen
Voor richtingaanwijzersymbolen, zie
pagina 75.
Verlichting in interieur
Auto-
Knoppen op plafondconsole voor bediening
leeslampjes en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Leeslampje rechterzijde
Interieurverlichting
Verlichting
03
}}
99