Brandstofreserve
De hoeveelheid brandstof die
zich bij het inschakelen van het
brandstofwaarschuwingslampje
in de brandstoftank bevindt, is
afhankelijk van de rijdynamiek.
Hoe meer de brandstof beweegt
in de tank (door vaak wisse-
lende schuine liggingen en/of
vaak remmen en accelereren),
des te moeilijker is het om de
reservehoeveelheid te bepalen.
Hierdoor kan de hoeveelheid re-
servebrandstof niet goed worden
aangegeven.
Na het inschakelen van het
brandstofwaarschuwings-
lampje wordt de reikwijdte auto-
matisch aangeduid.
De afstand die nog kan worden
gereden met de reservehoeveel-
heid is afhankelijk van de rijstijl
(van het verbruik) en van de op
het moment van inschakelen nog
beschikbare hoeveelheid brand-
stof.
De kilometerteller voor de brand-
stofreserve wordt gereset als
na het tanken de hoeveelheid
brandstof groter is dan de reser-
vehoeveelheid.
Oliepeilaanduiding
De oliepeilaanduiding 2 geeft in-
formatie over het oliepeil in de
motor. Deze kan alleen worden
opgeroepen als de motorfiets
stilstaat.
Voor de oliepeilcontrole moet aan
de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
Motor op bedrijfstemperatuur.
Motor draait minimaal tien se-
conden stationair.
Zijstandaard ingeklapt.
De motorfiets staat rechtop op
een vlakke ondergrond.
De symbolen betekenen:
OK
: oliepeil correct.
CHECK
: bij de volgende
tankstop het oliepeil controleren.
---
: geen meting mogelijk (niet
aan genoemde voorwaarden vol-
daan).
Als het oliepeil moet wor-
den gecontroleerd, wordt
het symbool 1 aangeduid, tot het
oliepeil weer als correct wordt
herkend.
3
43
z