minuten door de sensoren door-
6
gegeven.
Als een RDC-regeleenheid is ge-
100
monteerd zonder dat de wielen
zijn voorzien van sensoren, wordt
een storingsmelding gegeven.
Bandenspanningsberei-
ken
De RDC-regeleenheid maakt on-
derscheid tussen drie op de mo-
torfiets afgestemde bandenspan-
ningsbereiken:
Bandenspanning binnen de
toelaatbare tolerantie
Bandenspanning in het grens-
z
gebied van de toelaatbare tole-
rantie
Bandenspanning buiten de toe-
laatbare tolerantie
Temperatuurcompensatie
De bandenspanning is afhankelijk
van de temperatuur: deze neemt
toe naarmate de bandentem-
peratuur toeneemt resp. daalt
naarmate de bandentemperatuur
afneemt. De bandentemperatuur
is afhankelijk van de omgevings-
temperatuur en de rijstijl en duur
van de rit.
De bandenspanningen worden
op het multifunctioneel display
temperatuurgecompenseerd
weergegeven, deze gelden voor
een bandentemperatuur van
20 °C. Bij de bandenspannings-
meters van tankstations vindt
geen temperatuurcompensatie
plaats, de gemeten bandenspan-
ning is afhankelijk van de ban-
dentemperatuur. Hierdoor zullen
de daarmee gemeten waarden
meestal niet overeenstemmen
met de waarden op het multi-
functioneel display.
Aanpassing van de
bandenspanning
Vergelijk de RDC-waarde op het
multifunctioneel display met de
waarde op de achterzijde van de
omslag van de handleiding. De
afwijking tussen beide waarden
moet met de bandenspannings-
meter van het tankstation worden
gecompenseerd.
Voorbeeld: Volgens de handlei-
ding moet de bandenspanning
2,5 bar bedragen, op het multi-
functioneel display wordt 2,3 bar
weergegeven, dit is dus 0,2 bar
te weinig. De bandenspannings-
meter bij het tankstation duidt
2,4 bar aan. Deze waarde moet
met 0,2 bar worden verhoogd tot
2,6 bar, om de correcte banden-
spanning in te stellen.