Besturingselementen
Starten en rijden
Rijden
Wegrijden
WAARSCHUWING: Zet de motor nooit
uit tijdens het rijden, omdat er dan
geen assistentie is voor het sturen of
het rempedaal. U moet dan meer
kracht uitoefenen om te sturen en te
remmen en u kunt de controle over
het voertuig verliezen en een ongeval
veroorzaken.
OPMERKING: Rijd niet met hoge
motortoerentallen tot de motor de
normale bedrijfstemperatuur heeft
bereikt.
OPMERKING: De portieren worden
vergrendeld wanneer het voertuig een
snelheid van ongeveer 15 km/u bereikt.
De automatische vergrendeling kan
worden ingesteld op het centrale
display, zie Automatische deurvergr.,
pagina 4.14.
OPMERKING: Tijdens uitgebreide
parkeermanoeuvres kan de
stuurbekrachtiging iets stugger
aanvoelen. Dit is normaal en ontworpen
om de stuurinrichting te beschermen
tegen oververhitting.
2.14
OPMERKING: Bij een koude start kan het
stationaire toerental van de motor
worden verhoogd en kan er bij hogere
motortoerentallen worden geschakeld.
De katalysator zal zijn
bedrijfstemperatuur sneller bereiken
en motoremissies verminderen.
1.
Houd bij draaiende motor het rempedaal
ingetrapt.
2.
Selecteer de stand drive (rijden) of reverse
(achteruit) of schakel op met de
schakelhendels. Zie Schakelhendels, pagina
2.25 en Schakelstanden, pagina 2.22 voor
meer informatie.
3.
Houd het rempedaal ingetrapt en
ontgrendel de parkeerremschakelaar. Het
rode statuslampje op het
Bestuurdersdisplay gaat uit.
WAARSCHUWING: Als de parkeerrem
handmatig wordt vrijgezet, kan het
voertuig gaan rijden.
OPMERKING: Als de parkeerrem niet
handmatig wordt vrijgezet, wordt deze
automatisch ontgrendeld zodra u
vooruit of achteruit rijdt, zolang aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
Alle portieren zijn gesloten
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgegespt
4.
Trap het gaspedaal voorzichtig in.
Waarschuwingslampje van de motor
Dit waarschuwingslampje van de motor
gaat branden wanneer het contact is
ingeschakeld en gaat uit zodra de motor wordt
gestart, mits er geen storingen zijn.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, is
er een storing in het motormanagement
gedetecteerd en kunnen de motorprestaties
afnemen. Breng het voertuig tot stilstand zodra
u dit veilig kunt doen en neem onmiddellijk
contact op met uw McLaren-dealer.
Noodloopmodus
De noodloopfunctie wordt automatisch
geactiveerd wanneer de voertuigsystemen een
storing detecteren die verdere schade kan
veroorzaken, tenzij de prestaties van het
voertuig of systeem worden beperkt. Wees
voorzichtig tijdens het rijden in deze modus.
Neem onmiddellijk contact op met uw McLaren-
dealer.