Besturingselementen
Tanken
2.
Druk op de achterrand van de
brandstofklep; de vergrendeling wordt
ontgrendeld.
3.
Open de klep.
OPMERKING: Uw voertuig is niet
uitgerust met een brandstofvuldop.
4.
Haal de brandstoftrechter uit het voertuig,
zie Brandstoftrechter, pagina 6.16.
5.
Steek de brandstoftrechter volledig in de
vulopening.
6.
Steek het mondstuk in de
brandstoftrechter en vul de tank met
brandstof. Zie Aanbevolen brandstof,
pagina 2.55 voor brandstofaanbevelingen.
7.
Vul niet te veel bij.
WAARSCHUWING: Let op dat u niet
morst en de tank te vol raakt. Zorg
ervoor dat alle gemorste vloeistoffen
onmiddellijk worden verwijderd.
8.
Neem het mondstuk uit.
9.
Verwijder de brandstoftrechter, reinig deze
grondig en berg deze op in de
bagageruimte.
10. Sluit de brandstofklep. U hoort dat de
vergrendeling wordt geactiveerd.
Aanbevolen brandstof
Voor maximale motorprestaties is het gebruik
van 98 RON/88 MON loodvrije benzine volgens
specificatie EN 228 vereist.
In gebieden waar 98 RON/88 MON niet
beschikbaar is, moet u loodvrije benzine van
topkwaliteit met een minimaal octaangehalte
van 95 RON/85 MON gebruiken, die voldoet aan
specificatie EN 228.
OPMERKING: Informatie over de
kwaliteit van de brandstof die wordt
afgegeven, wordt op de brandstofpomp
weergegeven.
OPMERKING: De kans op motorslijtage
of schade wordt groter als brandstof
niet voldoet aan de eisen van EN 228
voor loodvrije benzine of als er
brandstofadditieven worden gebruikt.
Schade veroorzaakt door het gebruik
van verkeerde brandstof wordt niet
gedekt door de voertuiggarantie.
OPMERKING: Dit voertuig is geschikt
voor gebruik met E10-brandstoffen
(10% ethanolgehalte).
2.55