Voordat u gaat rijden
Verlichting
3.
Druk nogmaals op de
alarmlichtenschakelaar om deze uit te
schakelen.
OPMERKING: Als de alarmlichten
automatisch zijn ingeschakeld, drukt u
één keer op de alarmlichtenschakelaar
om deze uit te schakelen.
Paniekalarm
De paniekalarmfunctie is ontworpen om de
aandacht te trekken door de claxon te laten
klinken en de richtingaanwijzers herhaaldelijk te
laten knipperen.
Het paniekalarm kan worden ingeschakeld door
de knop voor de alarmknipperlichten 3 seconden
of langer in te drukken.
De claxon stopt nadat het paniekalarm 60
seconden lang is geactiveerd, maar de
richtingaanwijzers blijven knipperen. De claxon
kan opnieuw worden geactiveerd door de knop
voor de alarmknipperlichten 3 seconden of langer
in te drukken.
Om het paniekalarm uit te schakelen, drukt u kort
op de knop voor de alarmknipperlichten.
Parkeerlichten
OPMERKING: De parkeerlichten kunnen
alleen worden ingeschakeld als het
contact is uitgeschakeld.
1.
Om de parkeerlichten in te schakelen, drukt
u de hendel voor de richtingaanwijzers/het
grootlicht naar beneden aan de linkerkant
of drukt u de hendel aan de rechterkant
omhoog totdat u weerstand voelt. De
geselecteerde parkeerlichten gaan branden
zodra het voertuig is vergrendeld.
2.
Om de parkeerlichten uit te schakelen, drukt
u de hendel voor de richtingaanwijzers/het
grootlicht aan de linkerkant naar beneden
of drukt u de hendel aan de rechterkant
omhoog totdat u weerstand voelt. De
geselecteerde parkeerlichten worden dan
uitgeschakeld.
OPMERKING: Om de parkeerlichten aan
beide zijden in te schakelen, drukt u de
hendel voor de richtingaanwijzers/het
grootlicht omlaag en vervolgens
omhoog. Om de functie uit te schakelen,
drukt u de de hendel voor de
richtingaanwijzers/het grootlicht
omlaag en vervolgens weer omhoog.
1.57