BEDIENINGSHENDEL POSITIEREGELING
Zet de hendel van de trekkrachtregeling (2) helemaal naar
voren.
Stel de positie van het werktuig, in of boven de grond,
in door de bedieningshendel voor positieregeling (1) naar
voren te plaatsen om het werktuig neer te laten of naar
achteren om het te heffen. In deze omstandigheden is de
verplaatsing van het werktuig proportioneel met de slag
die is ingesteld voor de hendel.
Druk de vergrendeling (4) in de richting van de pijl om
het werktuig te heffen op de kopakker. Druk de schake-
laar (3) op de Lift-O-Matic™ volledig in om het werktuig
indien nodig neer te laten zonder gebruik van de bedie-
ningshendel voor heffen.
LET OP: Gebruik altijd de bedieningshendel voor positie-
regeling om een werktuig aan te koppelen of het werktuig
te vervoeren.
De hendel voor trekkrachtregeling moet naar voren wor-
den geplaatst.
Gebruik de bedieningshendel voor positieregeling om
de hoogte van het werktuig af te stellen. Zet de bedie-
ningshendel voor positieregeling (1) naar achteren om
het werktuig omhoog te brengen; Zet de bedieningshen-
del (1) voor positieregeling naar voren om het werktuig
omlaag te brengen.
U kunt de stabilisator gebruiken om een specifiek niveau
voor het werktuig af te stellen.
HENDEL TREKKRACHTREGELING
Zet de hendel voor positieregeling (1) helemaal vooruit .
Stel de gewenste werktuigdiepte in de grond in door de
hendel van de trekkrachtregeling (2) geleidelijk naar vo-
ren te zetten. Het naar voren bewegen van de hendel
vergroot de diepte van het werktuig, en het naar achte-
ren bewegen van de hendel verkleint de diepte. Veran-
deringen in de trekbelasting worden gedetecteerd via de
bovenste hefarm. Het hydraulisch systeem reageert door
het werktuig te heffen of neer te laten om de oorspronke-
lijke trekkrachtinstelling te herstellen.
6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
6-11
4
TJ66-29
5
TJ66-30
6
TJ66-31