174
Rijden en bediening
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een
bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. Er komt een waarschuwing
in het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.
Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 111.
Stop/Start-systeem 3 159.
Rijsystemen
All-wheel drive
Het systeem met aandrijving op alle
wielen verbetert het rijgedrag en de
stabiliteit. Het helpt de auto optimaal
bestuurbaar te houden, ongeacht de
ondergrond.
Het koppel wordt traploos verdeeld
tussen de wielen van de voor- en
achteras tot een koppelsplitsing van
50% en 50%. Afhankelijk van de rijs‐
ituatie, bijv. constant rijden, brengt
een systeem met aandrijving op alle
wielen met het oog op een zuinig
verbruik een minimale hoeveelheid
koppel over. Bovendien wordt de
koppeloverbrenging tussen de
achterwielen verdeeld in functie van
de dynamiek en de oppervlakte van
de auto.
Dit is mogelijk omdat het systeem met
aandrijving op alle wielen met twee
koppelingen werkt, één aan elke kant.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.
Afhankelijk van de motor is de
aandrijving op alle wielen omschakel‐
baar.
De activering wordt aangeduid door
het led-lampje in de toets. De led
knippert als omschakelen op dat
moment niet mogelijk is, bijv.
wanneer de rijsnelheid te hoog is.
Wanneer u een service-melding op
het Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem
beperkt zijn (of in sommige gevallen
geheel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.