136
Verlichting
Richtingaanwijzers
Hendel
: richtingaanwijzer
omhoog
rechts
Hendel omlaag : richtingaanwijzer
links
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
Constant knipperen wordt geacti‐
veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het
wordt uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid of wanneer de
hendel met de hand in de ruststand
wordt gezet.
Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De richtingaanwijzers
gaan knipperen totdat u de hendel
loslaat.
Voor het activeren van drie knipper‐
signalen, tikt u kort tegen de hendel
zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan. Met een aangekoppelde
aanhanger knipperen de richtingaan‐
wijzers zes keer en verandert de
toonfrequentie.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.