f: De scherptediepte wijzigen
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij
of ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op
<f> (AE met diafragmavoorkeuze). Zo kunt u de scherptediepte (het
bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> standen voor diafragmawaarde (de grootte van de opening van het lensdiafragma).
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. Het weergegeven
f-getal kan variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als geen lens op de
camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
188
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <f>.
Stel het gewenste diafragma in.
2
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het
hoofdinstelwiel <6> naar rechts
draait en een lager f-getal (grotere
diafragmaopening) als u het
hoofdinstelwiel naar links draait.
Maak de opname.
3
Wanneer u scherpstelt en de ontspanknop
volledig indrukt, wordt de opname gemaakt
met het ingestelde diafragma.