De helderheid instellen
Wanneer in de basismodi een andere modus dan <A>, <7>, <C>,
<8: G> of <v> wordt ingesteld, kunt u de helderheid instellen die
u voor de opname wilt gebruiken. U kunt zowel de helderheid als de
donkerte instellen in 3 stappen waarbij 0 standaard is.
Maak de opname.
4
Druk de ontspanknop helemaal in om een opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live View-opnamen te verlaten
en weer via de zoeker te fotograferen. Druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan/uit-schakelaar op
<2> instelt, wordt de instelling [0] (Standaard) hersteld.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, begint u na stap 3.
114
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <2>, <3>, <4>, <5>, of
<8>.
Als <8> is ingesteld, instellen op
<q>, <C>, <P>, <x>, <6>, of <F>.
Geef het Live View-beeld weer.
2
Druk op de knop <A> om het Live
View-beeld weer te geven (behalve
bij <x>).
Selecteer met Quick Control de
3
gewenste helderheid.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toetsen <W> <X> om
[wHelderheid] te selecteren en
druk vervolgens op de toetsen <Y>
<Z> om de gewenste helderheid te
selecteren.
Het beeld verschijnt waarop de
geselecteerde helderheid is toegepast.