BEDIENING
3. Zet de motor aan/uit-schakelaar in de AAN-stand.
4. Laat de brandstofpomp draaien tot hij stopt (ongeveer 2
seconden).
5. Zet de motor aan/uit-schakelaar in de UIT-stand en wacht 15
seconden.
6. Herhaal de stappen 3-5 vier tot vijf keer.
7. Zet de sleutel in de UIT-stand.
8. Start de motor. Zie pagina 78.
D D E E M M O O T T O O R R S S T T A A R R T T E E N N
Het startblokkeringssysteem maakt het mogelijk de motor alleen
te starten wanneer de versnelling in neutraal staat, of wanneer er
een versnelling is ingeschakeld met de koppeling ontkoppeld
(koppelingshendel ingetrokken).
1. Voer de inspecties vóór het rijden uit. Zie pagina 63. Zet alle
lading goed vast.
2. Ga op het zadel van de motorfiets zitten terwijl die op een
vlakke ondergrond staat, en zet hem dan helemaal rechtop.
Klap de zijstandaard in.
3. Zet de contactsleutel in de AAN-stand.
4. Zet de motor aan/uit-schakelaar in de AAN-stand.
5. Zet de versnelling in neutraal.
6. Gebruik de voorwielremmen. Ontkoppel de koppeling (trek de
koppelingshendel volledig naar het stuur toe).
78
7. Druk de startschakelaar in en laat hem los om de motor te
starten. De startmotor zal de krukas ronddraaien tot de motor
start, maar niet langer dan 3 seconden. Als de motor niet start,
wacht dan vijf seconden en probeer het opnieuw.
8. Als u een KOELE motor start, draai de gashendel dan NIET
OPEN tijdens het starten. Het stationair toerental wordt
computergestuurd en wordt automatisch aangepast. Laat de
motor na het starten minimaal 30 seconden warmdraaien bij
een laag toerental. Laat de motor niet sneller draaien dan 2500
omw/min. Als u een WARME motor start, draai de gashendel
dan NIET OPEN tijdens het starten.
9. Als het motorindicatielampje of de indicator voor lage oliedruk
blijft branden nadat de motor is gestart, stop de motor dan
onmiddellijk. Raadpleeg de informatie over de lage
oliedrukindicator op pagina 37.
Als u een motor met een ontstekingsfout of een cilinder waarin
geen ontsteking plaatsvindt laat draaien, kan de katalysator
oververhit raken, wat kan resulteren in beschadiging van de
katalysator en verlies van de emissiebeperking. De motorfiets
NIET GEBRUIKEN indien er een ontstekingsfout of een cilinder
waarin geen ontsteking plaatsvindt aanwezig is.
10. Laat het gashendel dicht en laat de motor stationair draaien.
Het stationaire toerental zal geleidelijk dalen naarmate de mo-
tor opwarmt tot de bedrijfstemperatuur.
LET OP