72
Verlichting
De stand wordt aangegeven door de
controlelamp in de middenconsole:
0 : zitplaatsen voorin bezet
1 : alle zitplaatsen bezet
2 : alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte
3 : bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Koplampinstelling in het
buitenland
Bij het rijden in landen waar het
verkeer in de andere richting rijdt
hoeven de koplampen niet te worden
afgesteld.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Als de zijmarkeringslichten, het groot‐
licht of het dimlicht handmatig of auto‐
matisch zijn/is ingeschakeld, is de
dagrijverlichting uitgeschakeld.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
vertraging. Ze worden automatisch
uitgeschakeld zodra de auto weer
wegrijdt.
Richtingaanwijzers
omhoog : richtingaanwijzer rechts
omlaag : richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.