Draai het stelwiel in de stand 2 om
het systeem in te schakelen.
Druk op de knop MODE en selecteer
de vereiste instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 66.
Driver Information Center 3 62.
U activeert de grootlichtassistentie
door aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken.
Het groene controlelampje 2 brandt
ononderbroken wanneer de assisten‐
tie actief is; het blauwe 7 brandt bij
ingeschakeld grootlicht.
Deactiveren
Trek nogmaals aan de richtingaanwij‐
zerhendel om de grootlichtassistentie
uit te schakelen.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl het dimlicht aan is, wordt de
grootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op groot
licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl het grootlicht aan is, wordt de
grootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op
dimlicht.
Lichtsignaal
Trek om het lichtsignaal in te schake‐
len even aan de hendel zonder voor‐
bij het weerstandspunt te gaan.
Groot licht 3 70.
Verlichting
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Ga als volgt te werk om de koplamp‐
reikwijdte af te stemmen op de bela‐
ding om verblinding te voorkomen:
druk enkele keren op de knop Z of
1 om de gewenste stand te berei‐
ken.
71