70
Verlichting
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de automatische
modus niet goed werkt.
Ga na of de sensor niet bedekt is.
Regelen de gevoeligheid van de
sensor in de boordinstellingen. Raad‐
pleeg voor meer informatie de hand‐
leiding Infotainment.
Dagrijlicht 3 72.
Automatische
koplampinschakeling
Draai het stelwiel naar de stand: 2
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
De koplampen gaan uit:
● als er voldoende omgevingslicht
is.
● bij uitschakeling van het contact.
Grootlicht
Trek om te wisselen tussen dim- en
grootlicht de hendel tot voorbij het
weerstandspunt.
Grootlichtassistentie
Het systeem schakelt over van
dimlicht op grootlicht en vice versa
om verblinding te voorkomen. De
grootlichtassistentie blijft geactiveerd
en schakelt het grootlicht aan en uit
afhankelijk van de situatie.
Het systeem schakelt automatisch
terug op dimlicht wanneer
● een sensor de lichten van voor-
of tegenliggers detecteert.
● in stadsverkeer wordt gereden.
● de snelheid lager dan 15 km/u is.
● het mistig is of sneeuwt.
● mistlampen voor of achter inge‐
schakeld zijn.
Als er geen beperkingen worden
herkend en de auto sneller dan
40 km/u rijdt, schakelt het systeem
het grootlicht weer in.
Inschakelen