110
Rijden en bediening
Druk bij snelheden van minder dan
ongeveer 25 km/h op ò. Het
systeem kan ook worden ingescha‐
keld wanneer de auto met lopende
motor stilstaat. De led in de knop
ò brandt en verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center om te bevestigen dat het
systeem ingeschakeld is.
Wanneer de auto begint aan de afda‐
ling, regelt het systeem de snelheid
van de auto en kunt u het gas- en
rempedaal loslaten. De led in de knop
ò knippert.
Het gas- en rempedaal blijven echter
werken als u de rijsnelheid wilt verho‐
gen of verlagen.
Als het systeem werkt, gaan de
remlichten automatisch aan.
Bij een snelheid van meer dan
25 km/u wordt de regeling tijdelijk
onderbroken. De led in de knop ò
brandt nog steeds. De regelfunctie
wordt automatisch als de snelheid tot
onder 25 km/u daalt en de helling
steiler is dan 8%.
Deactivering
Druk nogmaals op ò totdat de led
in de toets dooft.
Bij een snelheid van meer dan
50 km/u wordt het systeem automa‐
tisch uitgeschakeld. Het led-lampje in
de toets dooft.
Storing
Bij een storing brandt J op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen
9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan 30 km/u opslaan en
aanhouden. Daarbij moet bij handge‐
schakelde versnellingsbakken
minstens de derde versnelling inge‐
schakeld zijn.