1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan
worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 192.
Te laag brandstofpeil
o brandt geel.
Instrumenten en bedieningsorganen
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 183.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 196.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐
tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 139.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 112.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 113.
Grootlichtassistent
f brandt groen.
De grootlichtassistent is geactiveerd,
zie Adaptief rijlicht (AFL) 3 114.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 116.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 117.
Regensensor
< brandt groen.
95