Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht/groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 114.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 114.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Groot licht
Verlichting
Duw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht
uit te schakelen.
Grootlichtassistent 3 114.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het groot licht uit.
113