Het systeem schakelt automatisch
over op dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de
voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder
15 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Inschakelen
Activeer deze functie door bediening
van een knop op de richtingaanwij‐
zerhendel. Het ledje in de knop gaat
branden, als de grootlichtassistent
geactiveerd is. Het groot licht wordt
automatisch ingeschakeld bij snelhe‐
den hoger dan 25 km/u.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; het blauwe lampje 7 brandt bij
ingeschakeld groot licht.
Controlelampje f 3 95.
Uitschakelen
Deactiveer deze functie door bedie‐
ning van een knop op de richtingaan‐
wijzerhendel.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het dimlicht voert, wordt de groot‐
lichtassistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op groot licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het groot licht voert, wordt de groot‐
lichtassistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op dimlicht.
Verlichting
Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlichtassistent weer te active‐
ren.
Automatische koplampverstelling
De koplampverstelling wordt automa‐
tisch afgesteld op basis van de bela‐
ding van de auto om verblinding van
tegenliggers te voorkomen.
Storing in led-systeem adaptief
rijlicht (AFL)
Wanneer het systeem een storing in
het led-systeem van het adaptieve
rijlicht (AFL) detecteert, verschijnt er
een waarschuwing op het Driver
Information Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
115