116
Verlichting
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. Ze worden automatisch
uitgeschakeld zodra u weer accele‐
reert als u op ¨ drukt.
Richtingaanwijzers
hendel omhoog : rechter richting‐
aanwijzer
hendel omlaag : linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verzetten van de hendel voelt
u een weerstandspunt.
Druk de hendel door het weerstands‐
punt heen voor permanente inscha‐
keling. Bij het terugdraaien van het
stuurwiel gaat de richtingaanwijzer
automatisch uit. Handmatige uitscha‐
keling is mogelijk door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Tik er kort op voor drie keer knippe‐
ren, bijv. om van rijstrook te wisselen.
Beweeg de hendel naar het weer‐
standspunt en houd de hendel in
deze stand vast om te knipperen
totdat u de hendel loslaat.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan 60
km/u de richtingaanwijzers niet
binnen twintig seconden uitschakelt,
wordt het volume van het richtingaan‐
wijzersignaal verhoogd.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.