Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Danfoss DGP-AX Installatie- En Servicehandleiding pagina 26

Inhoudsopgave

Advertenties

Soms, bij buitentemperaturen tussen -5°C en +5°C, kan het nodig zijn om een deel van de warmstooklijn af te
stellen als de binnentemperatuur niet constant is. Het regelsysteem beschikt daarom over een functie voor het
afstellen van de stooklijn bij drie buitentemperaturen: -5°C, 0°C, +5°C. Met deze functie kunt u bij drie speci-
fieke buitentemperaturen de instelwaarde voor de aanvoerleidingtemperatuur verhogen of verlagen zonder
dat dit gevolgen heeft voor de rest van de warmstooklijn. Als de buitentemperatuur bijvoorbeeld -5°C is, zal de
aanvoertemperatuur langzaam veranderen van 0°C tot -10°C, waarbij de maximale bijstelling wordt bereikt bij
-5°C. In de bovenstaande grafiek ziet u de bijgestelde STOOKLIJN –5. De aanpassing is te zien als een hobbel in
de grafiek.
U kunt ervoor kiezen om de warmstooklijn afzonderlijk bij drie gespecificeerde buitenluchttemperaturen af te
stellen: -5°C, 0°C en +5°C. De aanvoertemperatuur kan worden gewijzigd met plus/min 5 graden.
11.5.4
WARMTESTOP
De WARMTESTOP-functie zet de productie van radiatorwarmte automatisch volledig stop als de buitentempe-
ratuur gelijk aan of hoger dan de ingevoerde waarde voor de warmtestop is.
Als de warmtestop-functie wordt geactiveerd, wordt de circulatiepomp uitgeschakeld, behalve als er tapwa-
ter wordt geproduceerd. De circulatiepomp wordt dagelijks gedurende 1 minuut "ingeschakeld". Af fabriek is
de waarde voor het inschakelen van de WARMTESTOP ingesteld op een buitentemperatuur van 17°C. Als de
WARMTESTOP-functie is ingeschakeld, moet de buitentemperatuur 3°C dalen voordat de WARMTESTOP stopt.
11.5.5
MIN en MAX
De MIN- en MAX-waarden zijn respectievelijk de laagste en hoogste toegestane instelwaarden voor de aanvo-
ertemperatuur.
Het instellen van de minimale en maximale instelwaarde voor de temperaturen is met name belangrijk als uw
woning vloerverwarming heeft.
Als u vloerverwarming en parket hebt, mag de aanvoertemperatuur niet te hoog worden. Anders bestaat het gevaar
dat de parketvloer beschadigd raakt. Als u vloerverwarming hebt en stenen vloeren, mag MIN niet te laag zijn
om 's zomers, als de verwarming niet nodig is, te zorgen voor een comfortabele vloertemperatuur. Een mogelijke
oplossing om optimale temperaturen te realiseren, is het gebruik van een shuntgroep voor vloerverwarming.
Als er in uw huis een kelder is, moet de MIN-waarde worden afgesteld op een geschikte temperatuur voor de kelder
in de zomer. Een voorwaarde om warmte in de kelder te houden in de zomer is dat alle radiatoren over thermo-
staatkleppen beschikken die de warmte in de rest van het huis uitschakelen. Het is van het grootste belang dat het
verwarmingssysteem en de radiatorkleppen goed op elkaar zijn afgestemd. Aangezien klanten dit vaak zelf moeten
doen, is het belangrijk dat u de klant uitlegt hoe dit correct wordt uitgevoerd. Leg bovendien uit dat de waarde voor
WARMTESTOP omhoog moet worden bijgesteld voor zomerverwarming.
11.5.6
TEMPERATUUR
De warmtepomp kan een grafiek weergeven met de historie van de verschillende sensortemperaturen en u
kunt zien hoe deze op 60 meetpunten na verloop van tijd zijn gewijzigd. Het tijdsinterval tussen de meetpun-
ten kan worden bijgesteld van één minuut tot één uur. Af fabriek is de instelling één minuut.
De historie van alle sensoren is beschikbaar, maar op de display van de kamersensor wordt alleen de ingest-
elde waarde weergegeven. De integraalwaarde die wellicht wordt weergegeven, is de energiebalans van het
verwarmingssysteem.
11.5.7
INTEGRAAL
De warmtevraag in het huis hangt af van het seizoen en de weersomstandigheden en is niet constant. De
warmtevraag kan als temperatuursverschil worden uitgedrukt en kan worden berekend met een integrale
waarde als resultaat (warmtevraag). Het regelsysteem gebruikt verschillende parameters om de integrale
waarde te berekenen.
De warmtepomp wordt gestart bij een warmtetekort en er zijn twee integrale waarden, A1 (standaardwaarde
= -60), die de compressor start, en A2 (standaardwaarde = -600), die de bijverwarming start. Tijdens de warm-
teproductie wordt het tekort verkleind en wanneer de warmtepomp stopt, veroorzaakt de inertie in het sys-
teem een warmteoverschot.
26 – Service
Aanvoertemperatuur
Afbeelding 22: De bijgestelde stooklijn op -5°C.
Plaatselijk hogere aanvoertempe-
ratuur op -5°
VMBMH210
Buitentemperatuur

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave