6. Een collimatiepunt registreren
Geef vooraf de naam van het collimatiepunt op. Druk
op [ADD], voer de puntnaam in en druk op [OK] om te
registreren.
Nadat het gemeten punt is geregistreerd, drukt u op [OK]
om naar de meting te gaan.
"19.2 Observatie"
Als No is ingesteld voor (4) Vooraf ingevoerde
puntregistratie (PreenterPt) in de observatie-instelling,
dan wordt dit scherm niet weergegeven.
• Druk op [DEL] om het geselecteerde punt te verwijderen.
• Door op [EDIT] te drukken, kunt u de naam van het
geselecteerde punt wijzigen.
Opmerking
• Op [TOPO II] drukken in de OBS-modus activeert eveneens dezelfde procedure.
Toewijzen [TOPO II]: "33.11 Een functie aan toetsen toewijzen"
• Het aantal tekens, het bereik en de keuzes van de instelling zijn als volgt (*is de standaardinstelling):
• Aantal afstandseries: 1 * /2
• Aantal afstandaflezingen: 1 * (vast)
• RL-observatie Yes / No *
• Vooraf ingevoerde puntregistratie Yes / No *
• Afstandsmeting achterwaartse meetpunt (BS Obs-Dist): Yes (Ja, de afstand moet worden gemeten
in de richting van het achterwaartse meetpunt) / No (Nee, alleen de hoek wordt gemeten in de richting
van het achterwaartse meetpunt) *
• Afstandscontrole achterwaartse meetpunt (BS DistCheck) Yes (Ja, vergelijkt de coördinaat van het
achterwaartse meetpunt en de gemeten waarde voor het achterwaartse meetpunt) / No *
• Als No wordt ingesteld voor RL observation wordt het aantal afstandseries vast ingesteld op 1.
• Als Yes wordt ingesteld voor RL observation wordt het aantal afstandseries ingesteld op 1* / 2.
• BS DistCheck wordt alleen ingesteld wanneer Yes wordt ingesteld voor BS Obs-Dist.
19.2 Observatie
Start de topografie-observatie volgens de instelling die in "19.1 Observatie-instelling" is gespecificeerd.
PROCEDURE Topografie-observatie
1. Voer stap 1 tot en met 6 in de "19.1 Observatie-instelling" uit om de observatie-instelling uit te voeren.
PreenterPt
01: T-1
02: T-3
03:
04:
ADD
PreenterPt
PT
T-4
83
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE
DEL
EDIT
OK