24.MEETLIJNBIJSTELLING
Het meten van een meetlijn begint met het observeren van het achterwaartse meetpunt en het voorwaartse
meetpunt. Het instrumentstation wordt verplaatst naar het voorwaartse meetpunt en het eerdere
instrumentstation wordt het achterwaartse meetpunt. Er wordt opnieuw een observatie uitgevoerd op de
nieuwe positie. Dit proces wordt herhaald langs de gehele route.
De bijstellingsfunctie wordt gebruikt om de coördinaten te berekenen van de volgorde van opeenvolgend
geobserveerde punten (meetlijnpunten en punten geobserveerd vanaf meetlijnen (zie hieronder P3-1 tot
P3-3)). Wanneer de berekening voltooid is, geeft de iM de meetlijn nauwkeurig weer en kunnen er desgewenst
bijstellingen worden uitgevoerd.
Zie Soorten meetlijnen voor de soorten meetlijnen die met de iM berekend kunnen worden.
Station voor
achterwaartse
meting
Azimuthoek
PROCEDURE
1. Observeer de volgorde van de meetlijnpunten en leg de
resultaten vast, voordat u de meetlijnberekening maakt.
"28.4 Gegevens van afstandsmetingen vastleggen"/
"28.6 Afstand- en coördinaatgegevens vastleggen"
2. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt
u op [MENU], en vervolgens selecteert u Traverse.
3. Voer de gegevens van startpuntnaam in en druk op {ENT}.
• Wanneer op [LIST] wordt gedrukt, wordt een lijst met
instrumentstation weergegeven die in de huidige JOB
zijn opgeslagen. Een punt op deze lijst kan worden
opgeroepen en gebruikt.
Zie 13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen over het gebruik van de
schermtoetsen op dit scherm.
P3-1
P3-2
P1
P3
P2
Startpunt
113
P7
P6
P3-3
P5
P4
Eindpunt
Intersect.
Traverse
Road
Xsection
T r a v e r s e s t a r t p t .
O c c :
B s :
A z m t h :
< N u l l >
LIST
O c c
T - 0 0 0 1
O c c
T - 0 0 0 2
O c c
T - 0 0 0 3
O c c
T - 0 0 0 4
O c c
T - 0 0 0 5
FIRST
...P
OK
LAST
SRCH