Pagina 2
LEESWIJZER VOOR DE HANDLEIDING Bedankt dat u de iX-1000/500 serie hebt gekozen. • Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig alvorens dit product te gebruiken. • iX beschikt over een functie om gegevens over te dragen op een aangesloten hostcomputer. Ook kunnen via de hostcomputer opdrachten worden uitgevoerd.
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Om dit product veilig te kunnen gebruiken, te voorkomen dat operators en andere personen letsel oplopen en om materiële schade te voorkomen, zijn zaken waarop gelet moet worden in deze handleiding aangegeven met een uitroepteken binnen in een driehoek onder vermelding van de betreffende WAARSCHUWING of uitleg waarmee VOORZICHTIG moet worden omgegaan.
Pagina 6
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Zet de greep op de hoofdunit goed vast. Nalaten de greep goed vast te zetten, kan tot gevolg hebben dat de unit valt terwijl u deze draagt, waardoor u letsel kunt oplopen. Zet de klem van de precisieplaat goed vast. Nalaten de klem goed vast te zetten, kan tot gevolg ...
Pagina 7
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Driepoot Voorzichtig Zorg ervoor dat u centreerschroef goed vastdraait wanneer u het instrument op de driepoot monteert. Als u deze schroef niet stevig aandraait, kan dit tot gevolg hebben dat het instrument van de driepoot valt en letsel veroorzaken.
2. VOORZORGSMAATREGELEN Batterij opladen • Zorg ervoor de batterijen op te laden binnen het temperatuurbereik voor opladen. Temperatuurbereik voor opladen : 0 tot 40 °C • Gebruik uitsluitend de gespecificeerde batterij en oplader. Defecten ten gevolge van het gebruik van andere batterijen of opladers worden niet door de garantie gedekt, inclusief de hoofdunit.
2. VOORZORGSMAATREGELEN Driepoot • Gebruik altijd de meegeleverde driepoot. Tijdens meetlijnobservatie wordt aanbevolen om hetzelfde type driepoot te gebruiken voor het doel en voor nauwkeurige observaties. Gegevensback-ups maken • Er moet regelmatig een back-up (overgedragen naar een extern apparaat, enz.) van gegevens worden gemaakt om te voorkomen dat gegevens verloren raken.
2. VOORZORGSMAATREGELEN Geldende exportbeperkingen in het kader van Amerikaanse wet- en regelgeving • Dit product is uitgerust met onderdelen/eenheden en bevat software/technologie waarop de EAR (Amerikaanse wet- en regelgeving over exportbeperkingen) van toepassing is. U kunt een door de Amerikaanse overheid verstrekte exportvergunning nodig hebben als u dit instrument naar bepaalde landen wilt exporteren.
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN Het instrument is geclassificeerd als de volgende klasse voor laserproducten volgens de NEN-EN 60825-1: 2014/ en federale voorschriften van de Amerikaanse overheid, de FDA CDRH 21 CFR Deel 1040.10 en 1040.11 (voldoet aan de FDA-prestatienormen voor laserproducten met uitzondering van afwijkingen conform Laser Notice No.50, gedateerd June 24, 2007.)) Apparaat Laserklasse...
Pagina 12
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN Voorzichtig • De laserstraal moet onder normale omstandigheden periodiek en voordat u aan het werk gaat worden gecontroleerd en bijgesteld. • Het instrument moet worden uitgeschakeld en de lensdop moet op plaats zijn aangebracht wanneer het instrument niet in gebruik is.
4. PRODUCTOVERZICHT Onderdelen van het instrument Onderdelen en werking van het instrument Greep Straaldetector voor afstandsbediening (uitsluitend in de uitvoering met automatisch traceren) Draadloze antenne Hoogtemarkering instrument Toegangsklep externe interface 9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Batterijdeksel Ronde waterpas Afstelschroeven ronde waterpas Borgschroef driepoot Sensorverlichting...
4. PRODUCTOVERZICHT Hulpstraal Uitzetmetingen kunnen effectief worden uitgevoerd met behulp van de hulpstraal. De hulpstraal bestaat uit een straal die is onderverdeeld in een groen en rood deel. Een assistent-landmeter kan de actuele positie verifiëren door de hulpstraalkeur te controleren. Hulpstraal groen groen...
4. PRODUCTOVERZICHT De afstandbedieningsgreep bevestigen/verwijderen (modellen met automatisch traceren) De greep kan van het instrument worden verwijderd als het prisma bij de zenit is gelegen, enz. • Raak nooit de straaldetector aan. Door deze aan te raken kan het draaivermogen van het systeem worden aangetast.
4. PRODUCTOVERZICHT Het instrument van de driepoot verwijderen 1. Draai de borgschroef 2 tot 3 slagen linksom los. 2. Draai de driepootklem naar links om het los te maken. 3. Til het instrument op om hem te verwijderen. Het instrument op de driepoot bevestigen 1.
4. PRODUCTOVERZICHT Modusstructuur Het onderstaande diagram geeft de verschillende modi weer van het instrument en hoe u tussen de verschillende hoofdbewerkingen navigeren kunt. ● Basismodus Topmenu Modus voor versiedisplay Versie [OK] {ESC} {PRG} OBSERVE MENU CONFIG Observatiemodus (verwisselbare display) Menumodus Configuratiemodus SHV-display Programma...
4. PRODUCTOVERZICHT Opmerking • Het is mogelijk dat TSshield en Cloud OAF niet zijn geïnstalleerd op het instrument. Dit hangt af van het land of het gebied waar het instrument is gekocht. Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN • Het is mogelijk dat de Bluetooth- of draadloze LAN-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de telecommunicatiewet- en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht.
Pagina 19
4. PRODUCTOVERZICHT Gebruik de iX niet in de buurt van televisies of radio's. • Televisies en radio's gebruiken een andere frequentieband dan Bluetooth/draadloze LAN-communicaties. Zelfs als de iX in de buurt van de eerder vermelde apparatuur wordt gebruikt zonder de Bluetooth draadloze LAN-communicatie te beïnvloeden, kan wanneer een met Bluetooth-/draadloze LAN compatibel apparaat (inclusief de iX) dichter bij de vermelde apparatuur in de buurt komt, elektronische ruis veroorzaken in geluid en afbeeldingen en televisies en radio's dus slechter werken.
5. BASISBEDIENING Hier vindt u instructies over de basisbediening, neem deze door voordat u de meetprocedures leest. Basisbediening toetsen {ESC} { PRG } programmeermodus { S.P. } Display-unit { B.S. } Stertoetsmodus Verlichting { Enter } Overschakelen op andere invoermodus Sensor verlichting In- en uitschakelen ...
5. BASISBEDIENING Letters en nummers invoeren Overschakelen naar numerieke/alfabetische tekens (hoofdletters)/ {} alfabetische tekens (kleine letters) <Input Panel> tonen/verbergen {} + { Nummers of het symbool boven het getal invoeren (in de modus voor numerieke invoer) {0} tot {9} Alfabetische tekens invoeren in de volgorde waarin ze zijn vermeld (in de modus voor alfabetische invoer) Hiermee voert u een decimaalteken in (in de modus voor numerieke...
5. BASISBEDIENING Display-functies U kunt met behulp van de toetsen op het toetsenbord of het aanraakpaneel de schermen bedienen. Bediening via het aanraakpaneel kunt u met de digitale pen of uw vingers doen. Het is ook mogelijk om het aanraakpaneel tijdelijk uit te schakelen. ...
5. BASISBEDIENING • Toewijzing van bedieningspictogrammen, weer te geven items en de tekengrootte kunnen allemaal worden gewijzigd onder gebruikersvoorkeuren. 19. INSTELLINGEN WIJZIGEN Topmenu Modus voor overschakelen naar andere pictogrammen Programma activeert pictogrammen Opmerking • Het is mogelijk dat TSshield en Cloud OAF niet zijn geïnstalleerd. Dit hangt af van het land of het gebied waar het instrument is gekocht.
5. BASISBEDIENING (2) Verticale hoek De weergave voor de verticale hoek kan worden overgeschakeld van Zenith (Z=0°)/Horiz (H=0°)/Horiz (H=±90°) Om over te schakelen van verticale hoek/helling in %, drukt u op [ZA/%] als dit is toegewezen aan het scherm voor de observatiemodus. ...
5. BASISBEDIENING Menu's selecteren Om een menu te selecteren, tikt u op het aanraakpaneel of drukt u op de betreffende nummertoets. Nummer Statuspictogrammen Dit geeft de huidige status van het instrument weer. U schakelt over naar een andere relevante optie door op pictogrammen te tikken. Als u een pictogram ingetikt houdt, krijgt u een lijst met beschikbare opties te zien voor dat item, en, in bepaalde gevallen, een link naar het configuratiescherm voor dat item.
5. BASISBEDIENING Tekens invoeren via het invoerpaneel Om het <Input Panel> weer te geven, tikt u op van het statuspictogram/in stertoetsmodus of u drukt op } terwijl u {} ingedrukt houdt. U kunt dit toetsenbord gebruiken om numerieke en alfabetische tekens en ...
5. BASISBEDIENING Stertoetsmodus Via de stertoetsmodus kunt u vanaf elk basismodusscherm direct overspringen naar het scherm voor controleren/wijzigen van de diverse instellingen. Druk op de stertoets { } om in stertoetsmodus te werken. U ★ kunt op elk pictogram tikken, drukken of ingedrukt houden op dezelfde manier als het statuspictogram. •...
Pagina 28
5. BASISBEDIENING (2) Pictogram voor het type doel Selectie van het type doel en configuratie van de correctiewaarde voor de prismaconstante. U kunt overspringen op het configuratiescherm voor de afstand of de reflector. 19.2 Observatieomstandigheden - Dist 19.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel) : Prisma (0 mm) : 360°...
Pagina 29
5. BASISBEDIENING (4) Pictogram voor laseraanwijzer/hulpstraal Selectie van de status voor de laseraanwijzer/hulpstraal. De laseraanwijzer/hulpstraal in- en uitschakelen: 5.1 Basisbediening toetsen U kunt overspringen op het configuratiescherm voor het instrument. 19.7 Instrumentopties - instrument : Hulpstraal AAN : Hulpstraal UIT : Laseraanwijzer AAN : Laseraanwijzer UIT Opmerking...
Pagina 30
5. BASISBEDIENING : RS232C is geselecteerd : Er worden gegevens vanuit een gegevensverzamelaar verzonden naar de iX : Er worden gegevens vanuit de iX verzonden naar een gegevensverzamelaar : Uitwisseling van gegevens in beide richtingen tussen iX en een gegevensverzamelaar Opmerking •...
Pagina 31
5. BASISBEDIENING Spring naar configuratiemodus. 19. INSTELLINGEN WIJZIGEN (12) Pictogram voor aanraakpaneel Het aanraakpaneel tijdelijk uitschakelen. U kunt overspringen op het configuratiescherm voor weergaven. 19.5 Instrumentopties - Display : Aanraakpaneel tijdelijk uitgeschakeld. Opmerking • Dit pictogram kan niet worden gebruikt tijdens het opmeten van afstanden of tijdens gegevensoverdracht. (13) Pictogram voor schijfgebruik De status van de schijf (het geheugen) van het instrument wordt weergegeven.
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN Batterij opladen De batterij is niet opgeladen op de fabriek. Laad de batterij volledig op voordat u het instrument gebruikt. • De oplader wordt tijdens gebruik vrij heet. Dit is normaal. • U mag geen andere batterijen dan de meegeleverde batterijen gebruiken. •...
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN Opmerking • Geleiders 1 en 2: De oplader begint eerst de geplaatste batterij te laden. Als u twee batterijen plaatst, wordt de batterij op geleider 1 eerst opgeladen en daarna de batterij in geleider 2. ( stap 2) •...
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN • Plaats de batterij in het instrument voordat u dit doet. Het instrument komt namelijk iets schuin te staan als de batterij wordt geplaatst nadat het instrument waterpas is gezet. Centreren PROCEDURE Centreren met behulp van het optische schietlood 1.
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN 2. Schakel het instrument in. 8. IN- EN UITSCHAKELEN De elektrische ronde waterpas wordt weergegeven op de <Tilt>. 3. Druk op [L-ON]. De laserstraal van het schietlood wordt vanaf de onderzijde van het instrument verzonden. •...
Pagina 36
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN 3. Schakel het instrument in. 8. IN- EN UITSCHAKELEN De elektrische ronde waterpas wordt weergegeven op de <Tilt>. geeft de luchtbel in de ronde waterpas aan. Het bereik van de binnenste cirkel is ±1,5' en het bereik van de buitencirkel is ±6' 4.
8. IN- EN UITSCHAKELEN • Als het instrument niet ingeschakeld kan worden of alleen heel even aan is om direct daarna weer uit te schakelen, terwijl de batterij is geplaatst, is het mogelijk dat de batterij bijna leeg is. Vervang de batterij door een volle.
8. IN- EN UITSCHAKELEN PROCEDURE Uitschakelen 1. Druk op de aan/uit-knop (ca. 1 seconde) aan de zijkant van het instrument. • Als de batterij bijna leeg is, zal het batterijpictogram beginnen te knipperen. Als dit gebeurt, stopt u met opmeten, u schakelt het instrument uit en laadt ofwel de batterij op of u vervangt de lege batterij door een volle.
8. IN- EN UITSCHAKELEN PROCEDURE 1. Schakel het instrument uit. 2. Druk op de aan/uit-knop aan de zijkant van het instrument terwijl u op {Enter} drukt. Het instrument wordt gereset en start normaal op. Koude start Als dit het probleem niet oplost, voert u vervolgens een koude start uit. Bij een koude start worden geen meetgegevens verwijderd uit het instrument, maar wel worden alle parameters teruggezet op de fabrieksinstellingen.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Het instrument ondersteunt draadloze Bluetooth-technologie en RS232C voor communicatie met gegevensverzamelaars, enz. Wat betreft verbinding met internet worden draadloze LAN en SIM ondersteund. Input en output van gegevens is mogelijk door een USB-flashdrive te plaatsen of door een USB-apparaat aan te sluiten.
Pagina 41
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 4. Selecteer Comms mode in <Communication Setup>. 5. Selecteer S-Type. Opmerking • T-Type is voor een instrument dat gebruikmaakt van GTS-opdrachten. 6. Communicatie-instellingen voor S-type. Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) (1) Check sum : Yes/No* (2) Controller : Remote/2 Way/2...
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 8. Stel Authentication in op Yes of No. Als Authentication is ingesteld op Yes, moet de pascode ook worden opgegeven in het companion-apparaat. 9. Als Authentication is ingesteld op Yes, geeft u dezelfde pascode op als die voor het betreffende companion-apparaat.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT PROCEDURE Bluetooth-informatie voor de iX weergeven 1. Druk op [Info] in <Bluetooth> om de informatie voor de iX weer te geven. 9.1 Draadloze communicatie via Bluetooth- technologie PROCEDURE Instellingen voor Bluetooth-communicatie Registreer het Bluetooth-adres (BD ADDR) dat hier wordt weergegeven in het gekoppelde apparaat dat is ingesteld als master.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Verbinding via RS232C-kabel Het is mogelijk om via RS232C te communiceren door het instrument en een gegevensverzamelaar d.m.v. een kabel op elkaar aan te sluiten. PROCEDURE Basisinstellingen kabel 1. Schakel het instrument uit en sluit het instrument en een gegevensverzamelaar op elkaar aan met een interfacekabel.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 5. Selecteer RS232C in <Communication Setup>. 6. Geef de communicatie-instellingen voor RS232C op. Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) (1) Baudrate : 1200/2400/4800/9600*/ 19200/38400 bps (2) Databits : 7/8* bits (3) Pariteit : Not set*/Odd/Even (4) Stop bit : 1*/ 2 bits 7.
Pagina 46
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 3. Stel Connection in op WLAN in <Internet>. 4. Stel IP Settings in op Auto wanneer een IP-adres wordt verkregen via een DHCP-server. • Stel IP Settings in op Static wanneer een IP-adres wordt gespecificeerd en de bijbehorende items worden ingesteld.
Pagina 47
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT • Stel IP Settings in op Static wanneer het nodig is om handmatig een DNS-serveradres te specificeren met de informatie die u van uw internetserviceprovider hebt gekregen. Stel de betreffende items in en druk op [OK]. Ingestelde items (1) Primaire DNS (IP-adres van de primaire DNS-server)
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 9. Controleer de status van de verbinding op het scherm Wireless Information. Druk op [OK] om terug te keren naar <Internet>. Een programma dat op het instrument is geïnstalleerd, kan nu met een extern apparaat communiceren.
Pagina 49
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT PROCEDURE 1. Open het batterijdeksel. 6.2 De batterij plaatsen/verwijderen 2. Plaats een SIM-kaart in de SIM-kaartsleuf. SIM-kaartsleuf • Er mag geen omvormeradapter worden gebruikt voor de SIM-kaart. Het is mogelijk dat een geplaatste adapter niet meer verwijderd kan worden of het kan de binnenzijde van de SIM- kaartsleuf beschadigen.
Pagina 50
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 6. Stel Connection in op Cellular2 in <Internet> en geef de gegevens op van de provider waarmee u verbinding wilt maken. Items ingesteld (1) Bel nummer (*99# of *99***1#) (2) APN (Naam van het toegangspunt dat uw provider heeft opgegeven ) (3) User Name (De gebruikersnaam die uw provider heeft...
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 8. Druk op [Connect] in <Internet> om met communiceren te beginnen. Een programma dat op het instrument is geïnstalleerd, kan nu met een extern apparaat communiceren. • Druk op [Disconnect] om de verbinding te beëindigen.
Pagina 52
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Opmerking • Ga naar de ondersteuningswebsite van Microsoft voor het downloaden en installeren van exFat file system driver"/ActiveSync/Windows Mobile Device Center. PROCEDURE Sluit het instrument aan op een computer om gegevens die in het instrument zijn opgeslagen in USB-modus over te dragen 1.
Pagina 53
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 5. Houd de aan/uit-knop (ongeveer 1 sec) ingedrukt om het instrument uit te schakelen en de USB- verbindingsmodus af te sluiten. PROCEDURE Sluit het instrument aan op een computer om gegevens die in het instrument zijn opgeslagen in de mobiele modus over te dragen Afhankelijk van de Windows-versie moet een synchrone software op de computer worden geïnstalleerd.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Een USB-flashdrive plaatsen U kunt gegevens opslaan op een USB-flashdrive of gegevens uit een geheugen importeren met het daarvoor bestemde programma in de programmamodus. USB-poorten: 9.6 Aansluiting via USB-kabel USB-poort •...
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Een doel kan automatisch in vizier worden gebracht met de functie Auto Pointing of een operator kan dit handmatig doen met de collimator en de telescoop. Bij het uitvoeren van Auto Pointing detecteert de beeldsensor op het instrument de lichtstraal die wordt teruggekaatst door het doel (prisma of reflecterend blad), Ordinaat X-as de compensatie tussen het doel en het dradenkruis in de telescoop wordt...
Pagina 56
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Juiste prisma voor automatisch richten en automatisch traceren <Single prism> Het prismamiddelpunt wordt optisch vastgesteld tijdens het uitvoeren van automatisch richten en automatisch traceren. Daardoor ontstaat een hoekfout die afhangt van de waarde van de prismaconstante van het prisma dat wordt gebruikt als het niet op één lijn ligt met het objectief van het instrument.
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN 10.1 Instellingen voor Auto Pointing en Auto Tracking Instellingen opgeven voor metingen met Auto Pointing en Auto Tracking. De in te stellen items zijn voor het Auto Pointing- en het Auto Tracking-model verschillend. PROCEDURE 1. Selecteer Obs.condition in Config mode. 2.
Pagina 58
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN (6) Horizontal (in stappen van 1° naar boven of beneden afgerond) 0 tot 180° (15*) (7) Tracking Meas. Standard*/Fixed Averaging (8) Forecast time 0.5 sec./1 sec./2 sec.*/3 sec./4 sec./5 sec./ Auto (9) Wait time 0 tot 3600 sec. (5 sec.*) (10) TURN ...
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Zoekpatroon Het zoekpatroon is de draaimethode van de telescoop en het instrument om het Patroon 1 doelprisma te vinden in de zoekmodus. In patroon 1 begint het instrument het prisma te zoeken op het punt waar het prisma is verloren en breidt gestaag het zoekgebied uit in verticale richting waarbij de horizontale hoekbreedte wordt aangehouden.
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN 10.2 Automatisch richten en automatisch traceren voor het uitlijnen en meten van het doel De procedures voor in vizier brengen en meten van afstand verschillen voor het Auto Pointing- en het Auto Tracking-model. Met de Auto Tracking-functie zoekt het instrument het doel op en brengt het in vizier. Vervolgens volgt het instrument de beweging van het doel van meetpunt naar meetpunt.
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Verloren prisma Wanneer het instrument het doel niet kan vinden omdat er een obstakel in de weg zit tijdens Auto Tracking, voorspelt het instrument de richting waarin het doel zich zal bewegen en blijft automatisch traceren op basis van deze voorspelling gedurende de tijd die in Forecast time is opgegeven.
Pagina 62
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN • Model met automatisch traceren Search/ Search ingesteld Track ingesteld in Track Setting Track in Track Setting instelling None ingesteld in Track Setting Srch method R.C. ingesteld R.C. ingesteld in Bedienings- staat vast op G.S. in Srch method Srch method pictogram...
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN 10.3 Handmatig een doel in vizier brengen In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor het handmatig in vizier brengen zonder de functie Auto Pointing te gebruiken. • Wanneer bij het in vizier brengen fel licht rechtstreeks in het objectief schijnt, kan dit tot gevolg hebben dat het instrument defect raakt.
11. HOEKMETINGEN In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor basismetingen van hoeken in de observatiemodus. • Het is mogelijk om bedieningspictogrammen aan meetmenu's toe te wijzen om ze op diverse applicaties en de persoonlijke bedieningsstijl van operators af te stemmen. ...
11. HOEKMETINGEN 11.2 De horizontale hoek instellen op een vereiste waarde (vaste horizontale hoek) U kunt de horizontale hoek instellen op een vereiste waarde en deze waarde gebruiken om de horizontale hoek van een nieuw doel te vinden. PROCEDURE 1. Breng het eerste doel in vizier. 2.
11. HOEKMETINGEN 11.3 Het instrument draaien vanaf de referentiehoek tot een gespecificeerde hoek Het instrument draait automatisch vanaf de referentierichting naar de gespecificeerde hoek (doel). • Als de referentiehoek wordt weggelaten draait het instrument ook naar de coördinaten van het doel. ...
11. HOEKMETINGEN • De volgende bewerking kan geselecteerd worden door de bedieningspictogrammen te verwisselen. [COORD] : hoek instellen d.m.v. coördinaten [INV]: : draaien naar de top van het instrument en telescoop 180° [CNFG]: : motorinstellingen opgeven 10.1 Instellingen voor Auto Pointing en Auto Tracking •...
12. AFSTANDMETING Geef de volgende instellingen op om de afstandmeting in de observatiemodus voor te bereiden. • Modus voor afstandmetingen 19.2 Observatieomstandigheden - Dist • Type doel (inclusief correctiewaarde prismaconstante en diafragmagegevens) 19.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel) • ppm ...
Pagina 69
12. AFSTANDMETING 2. Druk op [S-LEV] in observatiemodus. <Aiming> wordt weergegeven. Toewijzen [S-LEV]: 19.12 Bedieningspictogrammen toewijzen Wanneer op [S-LEV] wordt gedrukt, wordt een meter weergegeven die de lichtintensiteit weergeeft. • Hoe meer wordt weergegeven, des te groter de hoeveelheid licht. •...
12. AFSTANDMETING 12.2 De hulpstraal gebruiken bij afstandmeting De kleur en knippersnelheid van de hulpstraal geeft de status van het instrument aan. De gebruiker kan de hulpstraal zien als hij of zij op een afstand van het instrument staat. De hulpstraal in- en uitschakelen: 5.1 Basisbediening toetsen •...
Pagina 71
12. AFSTANDMETING 2. Begin te meten. Druk op [MEAS]. Het meten begint en de gemeten afstandgegevens (SD), verticale hoek (ZA) en horizontale hoek (HA-R) worden weergegeven. 3. Druk op [STOP] om het opmeten van de afstand te beëindigen. Opmerking • Als de eenmalige meetmethode is geselecteerd, stopt het meten automatisch na eenmaal te hebben gemeten.
12. AFSTANDMETING 12.4 Hoekmeting en gegevens overdragen In de volgende beschrijving leggen we afstandmeting uit en welke functies u gebruikt om de gegevens over te brengen naar een computer of een ander extern apparaat. Instellingsprocedures: 9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT ...
12. AFSTANDMETING 12.5 REM-metingen Een REM-meting is een functie die wordt gebruikt om de hoogte te meten van een punt waarop een doel niet kan worden geplaatst, bijvoorbeeld hoogspanningskabels, bovengrondse kabels en bruggen, enz. De hoogte van het doel wordt berekend met behulp van de volgende formule. Ht = h h2 = S sin x cot...
Pagina 74
12. AFSTANDMETING De opgemeten afstand, verticale hoek en horizontale hoek worden weergegeven. 4. Breng het object in vizier, druk vervolgens op [REM] om de REM-meting te starten. In Ht. wordt de hoogte vanaf de grond tot het object weergegeven. Druk op [STOP] om te stoppen met meten.
13. COÖRDINATEN METEN Door coördinaatmetingen uit te voeren, is het mogelijk om de 3-dimensionale coördinaten van het doel te vinden op basis van de coördinaten van het stationpunt, instrumenthoogte, doelhoogte en azimuthoeken van het station voor de achterwaartse meting die vooraf opgegeven zijn. Hoogte doel Doelpunt Instrument-...
13. COÖRDINATEN METEN Voer het volgende in: coördinaten instrumentstation,instrumenthoogte (HI) en doelhoogte (HR). 4. Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen. <Backsight setup> wordt opnieuw weergegeven. 13.2 Instellen azimuthoek Op basis van de coördinaten van het instrumentstation en het station voor de achterwaartse meting die al zijn ingesteld, wordt de azimuthoek van het station voor de achterwaartse meting berekend.
Pagina 77
13. COÖRDINATEN METEN • Bij het controleren van de afstand voor de achterwaartse meting, brengt u het station voor de achterwaartse meting in vizier en drukt vervolgens op . Druk op [STOP] om de [MEAS] afstand weer te geven die op basis van de coördinaten is berekend, de gemeten afstand en het verschil tussen die twee.
13. COÖRDINATEN METEN 2. Tik op de schermtitel om een pop-up weer te geven en selecteer de weergave Key in azimuth, en geef de gewenste hoek op in Azimuth. • [SRCH]: Hierdoor wordt automatisch richten uitgevoerd Draait het instrument in de richting van het station voor achterwaartse meting.
Pagina 79
13. COÖRDINATEN METEN 2. Selecteer Coord. in <Coordinate>. Druk op [MEAS] om te beginnen met meten. Druk op [STOP] om te stoppen met meten. De coördinaten van het doelpunt worden weergegeven. • Tik op de schermtitel om een pop-up weer te geven en selecteer de weergave Graphic.
14. INSNIJDINGSMETING Insnijdingsmeting wordt gebruikt om de coördinaten van een instrumentstation te bepalen door meerdere metingen uit te voeren van punten waarvan de coördinaten bekend zijn. Geregistreerde coördinaatgegevens kunnen worden opgeroepen om te worden ingesteld als bekende puntgegevens. Desgewenst kan de rest van elk punt worden gecontroleerd.
14. INSNIJDINGSMETING 14.1 Coördinaten insnijdingsmeting N, E, Z van een instrumentstation wordt door meting bepaald PROCEDURE 1. Selecteer Resection in <Menu>. 2. Selecteer NEZ om <Resection/Known pt.> weer te geven. 3. Voer het bekende punt in. Na de coördinaten en doelhoogte te hebben ingesteld voor het eerste bekende punt, drukt u op [NEXT] om naar het tweede punt te gaan.
Pagina 82
14. INSNIJDINGSMETING 5. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste bekende punt te gebruiken. • U kunt hier ook de doelhoogte invoeren. • Druk op [NO] om terug te keren naar het scherm in stap 4 om de meting opnieuw uit te voeren. 6.
Pagina 83
14. INSNIJDINGSMETING 7. Druk op [CALC] of [YES] om de berekening automatisch te laten starten nadat observatie van alle bekende punten voltooid is. Coördinaten van instrumentstations, stationhoogte en standaardafwijking, die de meting accuraat beschrijven, worden weergegeven. • Occ. Elev wordt niet weergegeven wanneer het resultaat alleen met hoekmetingen wordt berekend.
Pagina 84
14. INSNIJDINGSMETING • Verwissel de bedieningspictogrammen en druk op [ADD] als er een bekend punt is dat nog niet is geobserveerd of als een nieuw bekend punt wordt toegevoegd. 10. Druk op [OK] in <Resection/result> om <Resection/Set h angle> weer te geven. Selecteer een hoekmodus en druk op [YES] om de azimuthoek in te stellen van het eerste bekende punt als het punt voor de achterwaartse meting en...
14. INSNIJDINGSMETING 14.2 Insnijdingshoogte meten Alleen Z (hoogte) van een instrumentstation wordt door de meting bepaald. • Bekende punten moeten alleen met afstandmeting worden opgemeten. • Er kunnen tussen de 1 en 10 bekende punten worden gemeten. PROCEDURE 1. Selecteer Resection in <Menu>. 2.
Pagina 86
14. INSNIJDINGSMETING 5. Bij het meten van twee of meer bekende punten, herhaalt u procedure 4 vanaf het tweede punt. 6. Druk op [CALC] of [YES] om de berekening automatisch te laten starten nadat observatie van alle bekende punten voltooid is. •...
14. INSNIJDINGSMETING • Druk op [RE_OBS] om het punt te meten dat in stap 7 is genoemd. • Druk op [ADD] op de tweede pagina als er een bekend punt is dat nog niet is geobserveerd of als een nieuw bekend punt wordt toegevoegd. Als er geen punten in stap 7 zijn genoemd, kunnen alle punten of alleen het laatste punt opnieuw worden geobserveerd.
14. INSNIJDINGSMETING Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een insnijding In sommige gevallen is het onmogelijk om de coördinaten te berekenen van een onbekend punt (instrumentstation) als het onbekende punt en drie of meer bekende punten op de rand van één cirkel liggen.
15. UITZETMETINGEN Uitzetmetingen worden gebruikt om het gewenste punt uit te zetten. Het verschil met de vorige gegevens die het instrument zijn ingevoerd (de uitzetgegevens) en de gemeten waarde, kan worden weergegeven door de horizontale hoek en de afstand of coördinaten van het punt in het vizier te meten.
15. UITZETMETINGEN 15.1 De hulpstraal gebruiken bij uitzetmeting Als de hulpstraal is ingesteld op ON, geeft de knippersnelheid van de hulpstraal de status van het instrument aan. De gebruiker kan de hulpstraal zien als hij of zij op een afstand van het instrument staat. Ook geven de knipperende kleuren van het betreffende doel de richting van het instrument aan, zodat de gebruiker het doel opnieuw kan positioneren.
15. UITZETMETINGEN PROCEDURE 1. Selecteer Setting out in <Menu> om <Setting out> weer te geven. 2. Stel het instrumentstation en het station voor Referentierichting achterwaartse meting in om de referentierichting te definiëren. Selecteer Occupy setup in <Setting out>. Voer gegevens in voor het instrumentstation en druk op [OK] om naar de setup voor Instrumentstation achterwaartse meting te gaan.
Pagina 92
15. UITZETMETINGEN • Telkens wanneer op [Shvr] wordt gedrukt, verandert de afstandmodus van SD (hellingsafstand), HD (horizontale afstand), VD (hoogteverschil en Ht. (REM). • Druk op [COORD] en geef de coördinaten op in <Key in coord>. De hoek en afstand van deze coördinaten naar de uit te zetten positie wordt berekend.
Pagina 93
15. UITZETMETINGEN : Zet het doel hoger : Zet het doel lager : Doelpositie is correct • Telkens wanneer op Shvr wordt gedrukt, verandert de afstandmodus van hellingsafstand, horizontale afstand, hoogteverschil en hellingsafstand (REM). • Tik op de schermtitel om een pop-up weer te geven en selecteer de weergave Graphic om de huidige positie in een grafiek weer te geven.
15. UITZETMETINGEN 15.3 Coördinaten uitzetten afstand Na de coördinaten voor het uit te zetten punt te hebben ingesteld, berekent het instrument de horizontale uitzethoek en de horizontale afstand. Door de horizontale hoek te selecteren en vervolgens de functies voor het uitzetten van de horizontale afstand, kunnen de gewenste coördinaatlocaties worden uitgezet. Afstand Station voor achterwaartse...
Pagina 95
15. UITZETMETINGEN Neem alle uitzetpunten op (inclusief uitzetpunten die u vanaf dit punt zult meten). Druk op [ADD] om nieuwe gegevens op te nemen. • Verwissel de bedieningspictogrammen en druk op [DEL] om het geselecteerde uitzetpunt te verwijderen. • Druk op [DELALL] om alle uitzetpunten te verwijderen.
Pagina 96
15. UITZETMETINGEN • Tik op de schermtitel om een pop-up weer te Positie van de assistent-landmeter Richting hoogteverschil geven waarin u Graph 1 of Graph 2 kunt selecteren. Graph 1 : de huidige positie van de spiegel en de richting naar het uitzetpunt vanaf deze positie.
15. UITZETMETINGEN 6. Druk op [OK] om terug te keren naar <Key in coord>. Stel het volgende uitzetpunt in om de uitzetmeting voort te zetten. 15.4 REM-uitzetmetingen Om een punt te vinden waar een doel niet rechtstreeks geplaatst kan worden, voert u een REM-uitzetmeting uit. ...
Pagina 98
15. UITZETMETINGEN 5. Druk op [H.TURN] om het instrument automatisch te laten draaien tot de hoek van het uitzetpunt 0° is. 6. Breng het doel in het vizier en druk op [MEAS]. Het meten wordt gestart en de meetresultaten worden weergegeven. 7.
Pagina 99
15. UITZETMETINGEN • Tik op de schermtitel om een pop-up weer te geven waarin u Graphic kunt selecteren. 8. Druk op {ESC} om terug te keren naar <SO data setting>.
16. ORDINATEN METEN Compensatiemetingen worden uitgevoerd om een punt te vinden waar niet rechtstreeks een doel geplaatst kan worden of om de afstand en hoek te vinden naar een punt dat niet zichtbaar is. • U kunt de afstand en hoek vinden voor een punt dat u wilt meten (doelpunt) door het doel op een locatie te plaatsen (ordinaatpunt) dat op een kleine afstand van het doelpunt ligt en de afstand en hoek te meten van het meetpunt naar het ordinaatpunt.
Pagina 101
16. ORDINATEN METEN 3. Stel het instrumentstation en het station voor Referentierichting achterwaartse meting in om de referentierichting te definiëren. Selecteer Occupy setup in <Offset>. Voer gegevens in voor het instrumentstation en druk op [OK] om naar de setup voor Instrumentstation achterwaartse meting te gaan.
16. ORDINATEN METEN 16.2 Ordinaathoek meten De richting van het doelpunt in het vizier brengen vanaf de binnenhoek. Plaats ordinaatpunten voor het doelpunt aan de rechter- en linkerzijde en zo dicht mogelijk bij het doelpunt, en meet de afstand tussen de ordinaatpunten en de horizontale hoek van het doelpunt. Doelpunt Ordinaatpunt Ordinaatpunt...
16. ORDINATEN METEN De resultaten van het doelpunt worden Resultaten voor doelpunt. weergegeven. • Druk op [HVD/nez] om over te schakelen op de waarden van afstand/hoek en de waarden van coördinaten/hoogte van het doelpunt. Resultaten voor ordinaatpunt. 6. Druk op [OK] in het scherm van stap 5 om terug te keren naar <Offset>.
Pagina 104
16. ORDINATEN METEN PROCEDURE 1. Plaats twee ordinaatpunten (1e doel, 2e doel) in een rechte lijn vanaf het doelpunt en gebruik de ordinaatpunten als het doel. 2. Selecteer Offset in <Menu> om <Offset> weer te geven. 3. Selecteer Offset2D. 4. Druk op [CNFG] en voer in Offset dist. de afstand in vanaf het 2e doel tot het doelpunt.
Pagina 105
16. ORDINATEN METEN De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES] om dit te bevestigen. 6. Breng het 2e doel in het vizier en druk op [MEAS] om te beginnen met meten. Druk op [STOP] om het meten te stoppen. De meetresultaten worden weergegeven.
17. ONTBREKENDE LIJN METEN Het meten van een ontbrekende lijn wordt gebruikt om de hellingsafstand, horizontale afstand en horizontale hoek te meten naar een doel vanaf het doel dat als referentie fungeert (startpunt) zonder het instrument te hoeven verplaatsen. • Het laatste gemeten punt tot de volgende startpositie kan worden veranderd. •...
Pagina 107
17. ONTBREKENDE LIJN METEN 3. Breng het doel in het vizier en druk op [MLM] om te beginnen met observeren. Druk op [STOP] om het meten te stoppen. Hellingsafstand, afschot, horizontale afstand en hoogteverschillen tussen het doel en de startpositie worden weergegeven. 4.
17. ONTBREKENDE LIJN METEN 17.2 Het startpunt wijzigen Het laatste gemeten punt tot de volgende startpositie kan worden veranderd. Doel (P3) Doel (P2) Nieuwe startpositie Startpositie (P1) Instrumentstation PROCEDURE 1. Observeer de startpositie en het doel volgens stap 1 tot en met 4 in 17.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten.
18. OPPERVLAKTEBEREKENING U kunt de landoppervlakte (hellingsgebied en horizontale gebied) meten dat wordt omsloten door drie of meer bekende punten op een lijn door de coördinaten van de punten in te voeren. Input Output Coördinaten: P1 (N1, O1, Z1) Oppervlakte: S (horizontale gebied en hellingsgebied) P5 (N5, O5, Z5) •...
Pagina 110
18. OPPERVLAKTEBEREKENING 2. Druk op [OBS] om <Area calculation/obs.> weer te geven. Breng het eerste punt op de lijn in het vizier dat het gebied omsluit, en druk op [MEAS]. Het meten wordt gestart en gemeten waarden worden weergegeven. Druk op [STOP] om te stoppen met meten.
Pagina 111
18. OPPERVLAKTEBEREKENING 5. Druk op [CALC] om de berekende oppervlakte weer te geven. 6. Druk op [OK] om terug te keren naar <Area calculation>. Druk tweemaal op {ESC} om oppervlakteberekening af te sluiten.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN In deze paragraaf leggen we de parameterinstellingen uit die in de Config-modus gevonden kunnen worden en hoe u deze instellingen kunt wijzigen. Elk item kan aan uw meetvereisten worden aangepast. U kunt <Configuration> openen door op het pictogram voor de configuratiemodus te tikken in stertoetsmodus. De volgende items van de configuratiemodus worden in andere hoofdstukken uitgelegd.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN V.obs (weergavemethode Verticale hoek) : Zenith*/Horiz/Horiz ±90 Ang.reso. (Hoekresolutie) : iX-1001/1002/501/502: 0,5 inch, 1 inch* iX-1003/1005/503/505/505E: 1 inch*, 5 inch Mechanisme voor automatische schuinstandcompensatie Kleine schuinstandfouten in verticale en horizontale hoeken worden automatisch gecompenseerd met behulp van de schuinstandsensor met dubbele as.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN Schaalfactor iX berekent de horizontale afstand en coördinaten van een punt met behulp van de gemeten hellingsafstand. Bij het instellen van de schaalfactor wordt schaalcorrectie uitgevoerd tijdens de berekening. De horizontale afstand wordt niet gecorrigeerd wanneer de schaalfactor is ingesteld op 1.00000000.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel) Selecteer Obs.condition in <Configuration> en selecteer Reflector. Fabrieksinstelling Fabrieksinstellingen zijn aangegeven in de bovenstaande <Reflector>. • Prism+ geeft het doel aan dat gebruikt wordt met een extern apparaat of in een geïnstalleerd programma in de programmamodus.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN PROCEDURE Doelgegevens bewerken 1. Selecteer het doel dat u wilt bewerken in <Reflector> en druk op [EDIT]. Selecteer de relevante gegevens voor het doel of voer deze in. Ingestelde items en opties (1) Reflectortype Prism/Sheet/N-Prism/360° Prism (2) Correctiewaarde prismaconstante -99 tot 99 mm (3) Diafragma 1 tot 999 mm...
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.4 Observatieomstandigheden - Atmosfeer Selecteer Obs.condition in <Configuration> en selecteer Atmos. Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) Temperature : -35 tot 60 °C (15*)/-22 tot +140 °F (59*) (met Dist.reso. ingesteld op 1 mm) Pressure : 500 tot 1400 hPa (1013*)/375 tot 1050 mmHg (760*)/14.8 tot 41.3 (inchHg) (29.9*) (met Dist.reso.
Pagina 119
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN Atmosferische correctiefactor De snelheid van de gebruikte lichtstraal voor de meting varieert afhankelijk van atmosferische omstandigheden zoals temperatuur en luchtdruk. Stel de atmosferische correctiefactor in als u bij het meten rekening wilt houden met deze invloeden. •...
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN Instellen helderheid achtergrondverlichting /verlichting dradenkruis en toetsverlichting AAN/UIT Door op { } te drukken, wordt de helderheid van de achtergrondverlichting samen met de ON/OFF- status van de dradenkruisverlichting/toetsverlichting verwisseld. Bij het inschakelen van het instrument wordt het helderheidsniveau op Backlight (Normal) ingesteld. Backlight (Normal) was ingesteld op een hoger helderheidsniveau dan Backlight (Reticle ON) bij het verzenden van het instrument.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.6 Instrumentopties - Voeding Selecteer Inst. Config in <Configuration> en selecteer Power supply. Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) Power off : No/5 min./10 min./15 min./30 min.* Power off (Remote) : No*/5 min./10 min./15 min./30 min. ...
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.8 Instrumentopties - Unit Selecteer Inst. Config in <Configuration> en selecteer Unit. Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) Temperature : Celsius*/Fahrenheit Pressure : hPa*/mmHg/InchHg Angle : Graden (DDD.MMSS)*/Gon/Mil Distance : Meter*/voet/inch Feet : Internationaal*/VS • Feet wordt alleen weergegeven als Distance is ingesteld op Feet of Inch. ...
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.9 Instrumentopties - Wachtwoord Wanneer een wachtwoord is ingesteld, wordt het wachtwoordscherm weergegeven na inschakeling van het instrument. Door een wachtwoord in te stellen, kunt u belangrijke informatie, zoals meetgegevens, beschermen. Bij verzending van het instrument is geen wachtwoord ingesteld. Bij de eerste keer dat u een wachtwoord instelt, laat u het veld Old password blanco.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.10 Instrumentopties - Datum en tijd Selecteer Inst. Config in <Configuration> en selecteer Date & Time. Ingestelde items Date : Voer de datum handmatig in of selecteer de datum in de kalender door op te tikken. Time : Voer de tijd handmatig in of stel deze in met behulp van []/[].
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN PROCEDURE Schermbesturing aanpassen 1. Selecteer Customize om <Customize/Select screen> weer te geven. 2. Selecteer de meetmodus waarin u de schermbesturing wilt wijzigen. 3. Selecteer Control. 4. Druk op [ADD] om een keuzelijst toe te voegen. • Druk op [DEL] om de geselecteerde bediening te verwijderen.
Pagina 128
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 5. Selecteer een van de schermbesturingen uit de lijst. 6. Druk op [CNFG] om de grootte, dikte, kleur en tekenafstand van het lettertype in te stellen. 7. Herhaal stap 4 tot en met 6 om meer schermbesturingen te wijzigen. 8.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.12 Bedieningspictogrammen toewijzen In de observatiemodus kunnen bedieningspictogrammen worden toegewezen die afgestemd zijn op meetomstandigheden. Het is mogelijk om het instrument efficiënt te bedienen, omdat vooraf unieke bedieningspictogrammen toegewezen kunnen worden die op diverse applicaties en de persoonlijke bedieningsstijl van operators is afgestemd.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN [HT] : Instrumentstation, coördinaten en instrumenthoogte instellen [S-LEV] : Teruggezonden signaal [TILT] : Schuinstandhoek weergeven [MOTOR] : Voor het weergeven van <Search/Track> [INV] : Draait het instrument 180° [SRCH] : Brengt automatisch het middelpunt van het doel in het vizier [RC] : Draaien in de richting die door het afstandbedieningssysteem is opgegeven (alleen voor het model met automatisch traceren)
Pagina 131
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 2. Selecteer de meetmodus waarin u de bedieningspictogrammen wilt wijzigen. 3. Selecteer Operating icon. 4. Selecteer een bedieningspictogram waarvan u de toewijzing wilt wijzigen. Tik op het bedieningspictogram om de lijst met bedieningspictogrammen weer te geven. 5. Selecteer het gewenste bedieningspictogram uit de lijst met bedieningspictogrammen die u aan de positie wilt toewijzen die in stap 4 is opgegeven.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 7. Druk op {ESC} om het toewijzen van pictogrammen te voltooien. De toegewezen pictogrammen worden in het geheugen opgeslagen en het vorige scherm wordt weergegeven. De pictogrammen die net zijn toegewezen, worden weergegeven in het betreffende meetscherm. 19.13 Pictogrammen in de stertoetsmodus wijzigen Het is mogelijk om pictogrammen vooraf aan de stertoetsmodus toe te wijzen om ze op diverse applicaties af te stemmen en ze te personaliseren voor hoe de verschillende operators het instrument bedienen.
Pagina 133
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 2. Selecteer Starkey mode. 3. Selecteer het stertoetsmoduspictogram dat u opnieuw wilt toewijzen. Tik op het pictogram om de lijst met stertoetsmoduspictogrammen weer te geven. 4. Selecteer het nieuwe pictogram uit de lijst met stertoetsmoduspictogrammen. Het pictogram is toegewezen aan de geselecteerde pictogrampositie.
19. INSTELLINGEN WIJZIGEN 19.14 Standaardinstellingen herstellen Voer een koude start uit om voor alle items de fabrieksinstellingen te herstellen. Bij een koude start worden de meetgegevens in het instrument niet gewist. Als de gegevens in het geheugen echter belangrijk zijn, DRAAGT U ZE OVER NAAR EEN PC VOORDAT U DE KOUDE START UITVOERT.
20. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Dit is een lijst met foutmeldingen die het instrument weergeeft met de betekenis van elke melding. Het instrument is defect als dezelfde melding wordt herhaald, of als er een melding wordt weergegeven die niet in deze lijst voorkomt. Neem contact op met uw lokale dealer. Backup battery dead.
Pagina 136
20. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Input over 3 letters! Het ingevoerde wachtwoord bestaat uit minder dan 3 tekens. Geef een wachtwoord op dat ten minste uit 3 tekens bestaat. Motor error EXXX Er is een probleem opgetreden met de motoraandrijving, het instrument wordt stopgezet. Schakel het instrument uit en weer aan om het probleem op te lossen.
Pagina 137
20. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Start Up Error: Step XX Druk op [OK] om het bericht te sluiten. Als deze melding regelmatig wordt herhaald, neemt u contact op met uw lokale dealer. Take BS reading Bij het meten van een ontbrekende lijn is de oorspronkelijke meting niet normaal voltooid. Collimeer de oorsprong correct en meet het opnieuw.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN iX is een precisie-instrument dat nauwkeurig afgesteld moet worden. Het moet worden geïnspecteerd en bijgesteld voordat het wordt gebruikt, zodat het altijd nauwkeurige metingen uitvoert. • Daarnaast moet het instrument zorgvuldig worden geïnspecteerd nadat het lange tijd niet is gebruikt, is getransporteerd of wanneer het door een sterke schok beschadigd kan zijn geraakt.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 21.2 Kantelsensor Als de getoonde schuinstand op de display wegschuift van schuinstand 0° (nulpunt), is het instrument niet goed waterpas gezet. Dit heeft een negatief effect op hoekmetingen. Voer de volgende procedures uit om de nulpuntfout voor de schuinstand op te heffen. PROCEDURE Controles en bijstellingen 1.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 6. Druk op [OK] om de bovenste helft van het instrument en de telescoop automatisch de draai van 180° te laten maken. 7. De nieuwe constante die net is gemeten voor de Huidige constante voor de schuinstandcompensatie schuinstandcompensatie wordt weergegeven.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Controle 2: Positie van de verticale en horizontale dradenkruislijnen • Voer deze controle uit in bleek zonlicht en een lucht zonder schittering. • Tilt crn moet worden ingesteld op Yes (H,V) en Coll.crn op Yes in <Obs. condition> wanneer de controles worden uitgevoerd.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 21.4 Collimatie Als om enige reden een instrumentfout bij een hoekmeting optreedt, heeft dit een nadelig effect op hoekmetingen. Met deze optie kunt u de constante voor de collimatiecompensatie in het instrument meten, zodat het instrument de hoekfout tussen richting 1 en richting 2 kan elimineren. Voer de volgende procedures uit om de constante voor de collimatiecompensatie te corrigeren.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 5. Met de telescoop naar richting 1 gericht, brengt u het doel goed in vizier en drukt u op [OK]. De telescoop draait en een verticale cirkel wordt geïndexeerd. • Kijk niet door de telescoop terwijl de motor loopt. De telescoop kan uw oog raken waardoor u letsel zou kunnen oplopen.
Pagina 144
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Controles en bijstellingen 1. Zet het instrument voorzichtig waterpas. 2. Plaats het prisma in een horizontale lijn op ongeveer 50 meter afstand van het instrument. 3. Selecteer Inst.cons. in <Settings>. 4. Selecteer Image Sensor-Reticle offset. 5.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 7. De nieuwe compensatiewaarde (H, V) wordt Ingestelde compensatiewaarde verkregen uit de huidige ingestelde compensatiewaarde (H, V) en de gemeten resultaten. De compensatiewaarde is een constante getalswaarde die aangeeft hoeveel graden het middelpunt van het telescoopdradenkruis en het middelpunt van de beeldsensor van elkaar afwijken.
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 5. Voer de berekening uit: A2-A1 en B2+B1 Als A2-A1 binnen 180°±20" en B2+B1 binnen 360°±20", ligt, hoeft u niets aan te passen. Voorbeelden: A2-A1 (horizontale hoek) =198° 34' 20"- 18° 34' 00" =180° 00' 20" B2+B1 (verticale hoek) =269°...
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 5. Stel met behulp van de 4 afstelschroeven van het optische schietlood de resterende helft van de afwijking bij zoals hieronder is geïllustreerd. Wanneer het meetpunt op het onderste (bovenste) deel van de illustratie ligt: Draai de bovenste (onderste) afstelschroef iets los, en draai de onderste (bovenste) afstelschroef evenveel vast om het meetpunt te verplaatsen naar een punt dat direct onder het middelpunt van...
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 2. Meet nauwkeurig de afstand tussen punt A en punt B 10 keer en bereken de gemiddelde waarde. 3. Plaats het instrument op punt C precies in het midden tussen punt A en punt B en stel het reflecterende prisma op punt A op.
Pagina 149
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Afstellen 1. Draai de afstelkap van het laserschietlood linksom en haal hem eraf. 2. Zend de laserstraal van het schietlood. 3. Noteer de huidige positie (x) van de laserstraal. 4. Draai het bovenste gedeelte van het instrument horizontaal 180°...
Pagina 150
21. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 8. Draai het bovenste gedeelte van het instrument horizontaal en controleer of de laserstraal nu op één lijn ligt met het middelpunt van het doel. 9. Draai de afstelkap van het laserschietlood er weer op. Opmerking •...
22. CLOUD OAF De iX beschikt over een functie waarmee het OAF-bestand (Option Authorization File) bijgewerkt kan worden met behulp van het Cloud OAF-systeem. U kunt met behulp van het systeem het instrument aanpassen en configureren aan het doel waarvoor u deze gebruikt. Om de Cloud OAF bij te werken, moet u vooraf een bepaald, apart verkrijgbaar pakket kopen.
Pagina 152
22. CLOUD OAF 3. Druk op [Comms] in <Network check>. • Druk op [Cancel] om terug te keren naar het vorige scherm. 4. Selecteer een verbindingsmethode en stel de communicatie-instellingen in voor die methode. Na deze te hebben ingesteld, drukt u op [Connect] om een netwerkverbinding tot stand te brengen.
Pagina 153
22. CLOUD OAF 6. Druk op [OK] om de Cloud OAF-update te starten. Tijdens de update worden de twee schermen aan de rechterzijde weergegeven. 7. Na voltooiing van de update wordt het instrument automatisch opnieuw gestart. 8. Ga naar het scherm waarin de versie wordt weergegeven en controleer of de instrumentfuncties zijn veranderd.
22. CLOUD OAF 22.2 Offline Cloud OAF-update In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor het offline bijwerken van de Cloud OAF. Sla het updatebestand dat is gedownload van de TSshield-website op een USB-flashdrive op en plaats deze in het instrument.
Pagina 155
22. CLOUD OAF Het updaten start automatisch. 6. Na voltooiing van de update wordt het instrument automatisch opnieuw gestart. 7. Ga naar het scherm waarin de versie wordt weergegeven en controleer of de instrumentfuncties zijn veranderd. 22.1 Online Cloud OAF-update stap 8...
23. STROOMVOORZIENING U kunt het instrument bedienen met de volgende stroomvoorzieningscombinaties. Juiste prisma voor automatisch richten en automatisch traceren 10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Juiste prisma voor automatisch richten en automatisch traceren • Sla de betreffende handleidingen na voor meer informatie over batterijen en opladers. •...
24. DOELSYSTEEM Selecteer een prisma of een doel die geschikt is voor wat u wilt meten. Dit zijn allemaal speciale accessoires (apart verkrijgbaar). Juiste prisma voor automatisch richten en automatisch traceren 10. DOEL UITLIJNEN EN METEN Juiste prisma voor automatisch richten en automatisch traceren ...
Pagina 158
24. DOELSYSTEEM Hoogte-adapter instrument (AP41) Dit apparaat wordt gebruikt om de hoogte van het doel te wijzigen. Controleer of instrumenthoogte ‘239’ (mm) is weergegeven in het venster voor het wijzigen van de instrumenthoogte. 1. Bevestig de driepoot aan de hoogte-adapter van het instrument. Venster voor het wijzigen van de instrumenthoogte...
25. ACCESSOIRES Hieronder vindt u beschreven hoe u de standaardaccessoires (niet allemaal) en apart verkrijgbare accessoires kunt gebruiken. De volgende items worden in andere hoofdstukken uitgelegd. Apart verkrijgbare accessoires voor voeding en doel: 23. STROOMVOORZIENING, 24. DOELSYSTEEM. Rugzak en schouderriem (standaarduitrusting) ...
25. ACCESSOIRES Ronde waterpas voor de hoofdunit (L08C) (apart verkrijgbaar) L08C is de ronde waterpas die op het draaiende deel van het instrument wordt gemonteerd. De gemonteerde waterpas kan snel worden bekeken en maakt het mogelijk om het waterpas zetten sneller uit te voeren. Buisvormige kompas (CP7) (apart verkrijgbaar) ...
Pagina 161
25. ACCESSOIRES Stroomkabel/interfacekabel (apart verkrijgbaar) Sluit het instrument aan op een hostcomputer met behulp van de volgende kabels. Kabel Opmerkingen DOC210 Pinnummer en signaalniveau RS232C-compatibel EDC211 (Y-kabel) D-Sub-connector 9-pins (vrouwelijk) EDC212 (Y-kabel) Opmerking • Met behulp van de Y-kabel kan het instrument RS232C-communicatie (D-sub 9-pin) uitvoeren en tegelijkertijd verbonden zijn met een externe voedingsbron.
27. VERKLARINGEN 27.1 Grote precisie met het 360° prisma In vizier brengen kan nauwkeuriger worden uitgevoerd als het 360° prisma op het instrument gericht is. Het 360° prisma moet zo worden opgesteld dat een stel tegengesteld-diametrale hexagonale punten op de rubberen opstaande randen op één lijn liggen met de vizierrichting van het instrument (zie het onderstaande diagram).
27. VERKLARINGEN 27.2 Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting 1/2-metingen De 0-index van de verticale cirkel van het instrument is nagenoeg 100% accuraat, als het nodig is om uiterst precies verticale hoeken te meten, kunt u de inaccuratie van de 0-index als volgt elimineren. ...
27. VERKLARINGEN 27.3 Correctie voor refractie en ronding van de aarde Het instrument meet afstand en houdt daarbij rekening met correctie voor refractie en de ronding van de aarde. Formule voor afstandberekening Formule voor afstandberekening; er wordt rekening gehouden met correctie voor refractie en ronding van de aarde.
28. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften FCC-klasse A FCC-conformiteit WAARSCHUWING: Wijzigingen of aanpassingen aan deze apparatuur die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften, kunnen het recht van de gebruiker om deze apparatuur te bedienen ongeldig maken.
28. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften Californië Batterijen recyclen en NY, VS GOOI OPLAADBARE BATTERIJEN NIET WEG, RECYCLE ZE. Topcon Positioning Systems Inc. heeft in de Verenigde Staten procedures ingesteld voor het inzamelen van gebruikte batterijen, waaronder nikkel-metaalhydride- en nikkel-cadmiumbatterijen plus kleine, lekvrije loodaccu's en lithium-ion-batterijen.
Pagina 168
28. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften EMC-klasse 1 EMC-VERKLARING R&TTE-klasse 1 Op industriële locaties of in de buurt van elektrische installaties kan elektromagnetische ruis de werking van dit instrument beïnvloeden. Test het instrument voordat u deze gebruikt onder zulke omstandigheden. Dit is een klasse A-product.
29. INDEX Achtergrondverlichting uit ........................117 Adres Bluetooth-apparaat ........................39 ACK mode ............................. 38 Atmosferische correctiefactor ......................115 AUTO AIM ............................. 54 Beëindigen ............................. 38 Berekeningsproces voor insnijding ......................83 Bluetooth-aansluitmodus ........................36 Collimatiecorrectie ..........................109 Collimator ............................... 10 Correctiewaarde prismaconstante ....................... 112 Date and Time .............................
Pagina 170
Uitschakelen ............................118 Uitschakelen (op afstand) ........................118 V-modus (weergavemethode Verticale hoek) ..................109 Verloren prisma ............................. 57 Verschil tussen zoeken en afstand opmeten ..................57 Verticale richtingsverandering ....................... 10 Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een insnijding ..............84 Zeeniveaucorrectie ..........................110 Zoekbewerking tijdens automatisch richten ...................
Pagina 171
VRAGEN TOPCON CORPORATION 75-1 Hasanuma-cho, Itabashi-ku, Tokyo 174-8580, Japan http://www.topcon.co.jp Zie de bijgevoegde adreslijst of de volgende website voor contactadressen. ALGEMENE GATEWAY http://global.topcon.com/ 2016 TOPCON CORPORATION ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN...