7. Plaats de kap weer op het optische schietlood
door de groeven in de kap in de groeven van het
optische schietlood te schuiven.
35.6 Constante toegevoegde afstand
De constante voor de toegevoegde afstand K van de iM wordt vóór aflevering op 0 gesteld. Hoewel het bijna
nooit afwijkt, gebruikt u een nulmeting met een bekende afstandsprecisie om te controleren of de constante
van de toegevoegde afstand nagenoeg 0 is. U doet dit diverse keren per jaar en wanneer de waarden die het
instrument meet, met een vaste hoeveelheid begint af te wijken. U voert deze controles als volgt uit.
• Fouten in het opstellen van het instrument en het reflecterende prisma of in het in vizier brengen van het doel,
hebben effect op de constante van de toegevoegde waarde. Ga uiterst voorzichtig te werk om zulke fouten
te voorkomen bij het uitvoeren van deze procedures.
• Zorg dat de instrumenthoogte en de doelhoogte gelijk zijn in de opstelling. Als er geen vlak oppervlak
beschikbaar is, gebruikt u een automatische waterpas om te verzekeren dat de hoogten gelijk zijn.
PROCEDURE Controleren
1. Zoek een vlak stuk grond op waar twee punten 100 m apart
geselecteerd kunnen worden.
Stel het instrument op punt A op en het reflecterende prisma
op punt B. Bepaal punt C in het midden tussen punt A en
punt B.
2. Meet nauwkeurig de afstand tussen punt A en punt B
10 keer en bereken de gemiddelde waarde.
3. Plaats de iM op punt C precies in het midden tussen punt A
en punt B en stel het reflecterende prisma op punt A op.
4. Meet nauwkeurig de horizontale afstanden CA en CB elk
10 keer en bereken de gemiddelde waarde van elke
afstand.
5. Bereken de constante van de toegevoegde afstand K
als volgt.
K = AB - (CA+CB)
6. Herhaal stap 1 tot en met 5 twee tot drie keer.
Als de constante voor de toegevoegde afstand K ook maar
één enkele keer binnen ±3 mm ligt, hoeft er niet opnieuw
te worden afgesteld.
Als het altijd buiten dit bereik ligt, moet een van onze
medewerkers het instrument opnieuw afstellen.
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN
204
Groef