Pagina 1
LANDMEETINSTRUMENTEN iM-100-serie Intelligent meetstation Klasse 3R-laserproduct BEDIENINGSHANDLEIDING 1019174-01-A...
Pagina 2
LEESWIJZER VOOR DE HANDLEIDING Bedankt dat u de iM-100-serie hebt gekozen. • Lees deze bedieningshandleiding zorgvuldig alvorens dit product te gebruiken. • De iM beschikt over een functie om gegevens over te dragen op een aangesloten hostcomputer. Ook kunnen via de hostcomputer opdrachten worden uitgevoerd. Zie voor meer informatie de Communicatiehandleiding of vraag uw lokale dealer om meer informatie.
Pagina 3
• De plaats van bedieningspictogrammen op schermen die in procedures worden genoemd, zijn gebaseerd op de fabrieksinstellingen. Het is mogelijk om de plaats van bedieningspictogrammen te wijzigen. "33. INSTELLINGEN WIJZIGEN" • Behalve waar anders wordt vermeld, is het instrument met afstandbedieningsgreep voor illustraties gebruikt. •...
INHOUDSOPGAVE 1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING ......1 2. VOORZORGSMAATREGELEN ..................4 3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN ........7 4. PRODUCTOVERZICHT ....................9 Onderdelen van het instrument ................9 Modusstructuur....................12 Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN..........13 5. BASISBEDIENING ....................... 15 Basisbediening toetsen ..................
Pagina 5
18.1 De baseline definiëren..................79 18.2 Puntprojectie......................79 19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE..................81 19.1 Observatie-instelling .................... 82 19.2 Observatie ......................83 20. OFFSET METEN......................86 20.1 Eén offsetmeting voor afstand................86 20.2 De offset meten van hoeken................87 20.3 Twee offsetmetingen voor afstand ..............88 20.4 Offset van een vlak meten...................
Pagina 6
32.2 T- en S-typen selecteren ................... 174 32.3 JOB-gegevens opslaan op een USB-flashdrive ..........174 32.4 Gegevens op een USB-flashdrive laden in de iM..........176 32.5 Bestanden weergeven en bewerken ..............177 32.6 De geselecteerde externe geheugenmedia formatteren ........178 33.
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Om dit product veilig te kunnen gebruiken, te voorkomen dat operators en andere personen letsel oplopen en om materiële schade te voorkomen, zijn zaken waarop gelet moet worden in deze handleiding aangegeven met een uitroepteken binnen in een driehoek onder vermelding van de betreffende WAARSCHUWING of uitleg waarmee VOORZICHTIG moet worden omgegaan.
Pagina 8
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Voeding Waarschuwing U mag de batterij of de oplader noch demonteren of reviseren noch blootstellen aan zware schokken of trillingen. Dit kan vonken, brand, schokken of brandwonden tot gevolg hebben. GEEN kortsluiting veroorzaken. Dit kan hitte of ontbranding tot gevolg hebben. Plaats geen voorwerpen zoals kleding op de oplader terwijl batterijen worden opgeladen.
Pagina 9
1. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR EEN VEILIGE BEDIENING Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN Waarschuwing Niet in de buurt van ziekenhuizen gebruiken. Dit kan tot gevolg hebben dat medische apparatuur niet goed werkt. Houd het instrument bij gebruik op ten minste 22 cm afstand van iemand met een ...
2. VOORZORGSMAATREGELEN Batterij opladen • Zorg ervoor de batterijen op te laden binnen het temperatuurbereik voor opladen. Temperatuurbereik voor opladen: 0 tot 40 °C • Gebruik uitsluitend de gespecificeerde batterij en oplader. Defecten ten gevolge van het gebruik van andere batterijen of opladers worden niet door de garantie gedekt, inclusief de hoofdunit.
Pagina 11
2. VOORZORGSMAATREGELEN Driepoot • Gebruik altijd de meegeleverde driepoot. Tijdens meetlijnobservatie wordt aanbevolen om hetzelfde type driepoot te gebruiken voor het doel en voor nauwkeurige observaties. Gegevensback-ups maken • Er moet regelmatig een back-up (overgedragen naar een extern apparaat, enz.) van gegevens worden gemaakt om te voorkomen dat gegevens verloren raken.
Pagina 12
2. VOORZORGSMAATREGELEN Onderhoud • Verwijder alle vochtigheid als het instrument tijdens opmeetwerkzaamheden nat wordt. • Zorg dat u het instrument altijd reinigt voordat het in de koffer opbergt. De lens vereist speciale zorg. Ten eerste borstelt u alle stof van de lens met de lensborstel. Daarna bevochtigt u de lens met uw adem en wrijft het schoon met de siliconen doek.
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN Het instrument is geclassificeerd als de volgende klasse voor laserproducten volgens de NEN-EN 60825-1: 2014/ en federale voorschriften van de Amerikaanse overheid, de FDA CDRH 21 CFR Deel 1040.10 en 1040.11 (voldoet aan de FDA-prestatienormen voor laserproducten met uitzondering van afwijkingen conform Laser Notice No.50, gedateerd June 24, 2007.) Apparaat Laserklasse...
Pagina 14
3. INFORMATIE OVER DE VEILIGHEID VAN LASERSTRALEN Voorzichtig • De laserstraal moet onder normale omstandigheden periodiek en voordat u aan het werk gaat worden gecontroleerd en bijgesteld. • Het instrument moet worden uitgeschakeld en de lensdop moet op plaats zijn aangebracht wanneer het instrument niet in gebruik is.
4. PRODUCTOVERZICHT Onderdelen van het instrument Onderdelen en werking van het instrument Greep Hoogtemarkering instrument Batterijdeksel Bedieningspaneel Seriële connector Ronde waterpas Afstelschroeven ronde waterpas Voetplaat Afstelschroeven op de poten 10 Instelring brandpunt optisch schietlood 11 Optisch schietlood (10,11: Wordt niet meegeleverd bij instrumenten met een laserstraal) 12 Display-unit 13 Hulpstraal...
Pagina 16
4. PRODUCTOVERZICHT Hoogtemarkering instrument Dit zijn de hoogteafmetingen van het instrument: • 192,5 mm (vanaf de bevestigingsplaat van de driepoot tot deze markering) • 236 mm (vanaf de driepootplaat tot deze markering) De instrumenthoogte wordt opgegeven bij het instellen van de gegevens voor het instrumentstation. Het is de hoogte van het meetpunt (waar het instrument is opgesteld) tot deze markering.
Pagina 17
4. PRODUCTOVERZICHT De greep losmaken/bevestigen De greep kan van het instrument worden verwijderd als het prisma bij de zenit is gelegen, enz. 1. U kunt het verwijderen door de draaiknoppen van de greep los te draaien. 2. Om de greep weer te bevestigen, plaatst u de greep zoals geïllustreerd, en draait u de 2 draaiknoppen stevig vast.
4. PRODUCTOVERZICHT Modusstructuur Het onderstaande diagram geeft de verschillende modi weer van het instrument en hoe u tussen de verschillende hoofdbewerkingen navigeren kunt. Stertoetsmodus Dist+Coord Note L a s e r p l u m : O f f View L a s e r l e v.
4. PRODUCTOVERZICHT Draadloze Bluetooth-technologie/draadloze LAN • Het is mogelijk dat de Bluetooth- of draadloze LAN-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de telecommunicatiewet- en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht. Neem contact op met uw lokale dealer voor meer informatie. •...
Pagina 20
4. PRODUCTOVERZICHT Gebruik de iM niet in de buurt van televisies of radio's. • Televisies en radio's gebruiken een andere frequentieband dan Bluetooth/draadloze LAN-communicaties. Zelfs als de iM in de buurt van de eerder vermelde apparatuur wordt gebruikt zonder de Bluetooth-/ draadloze LAN-communicatie te beïnvloeden, kan wanneer een met Bluetooth-/draadloze LAN compatibel apparaat (inclusief de iM) dichter bij de vermelde apparatuur in de buurt komt, elektronische ruis veroorzaken in geluid en afbeeldingen en televisies en radio's dus slechter werken.
5. BASISBEDIENING Hier vindt u instructies over de basisbediening, neem deze door voordat u de meetprocedures leest. Basisbediening toetsen Stertoets Toets voor verlichting Aan/uit-toets Display-unit Schermtoetsen selecteren In- en uitschakelen "8. IN- EN UITSCHAKELEN" Het dradenkruis/toetsen verlichten Hiermee schakelt u de verlichting van het dradenkruis en de toetsen aan en uit.
Pagina 22
5. BASISBEDIENING Schermtoetsbediening Schermtoetsen worden op de regel onder in het scherm weergegeven. Selecteer de functie voor de schermtoetsen {F1} tot en met {F4} Op andere schermpagina's van de OBS-modus overschakelen {FUNC} (wanneer meer dan 4 schermtoetsen zijn toegewezen) ...
Pagina 23
5. BASISBEDIENING Selectie-opties Hiermee beweegt u de cursor omhoog of omlaag Hiermee beweegt u de cursor naar links of rechts of selecteert u het item {}/{} aan de linker- of rechterkant Hiermee accepteert u de optie {ENT} Voorbeeld: Een reflectortype selecteren 1.
5. BASISBEDIENING Display-functies Statusscherm Naam instrument iM-103 rec 49999 S/N XX123456 Ver. X.XXXX_XX Softwareversie applicatie X.XXX Job.JOB1 DATA CNFG iM-103 rec 49999 S/N XX123456 Datum Date Jan/01/2017 Time 12:00:00 Tijd DATA CNFG iM-103 rec 49999 S/N XX123456 Internal Pt. :50000 Functies op Bluetooth het instrument...
Pagina 25
5. BASISBEDIENING Opmerking • TSshield en Cloud OAF zijn niet op alle modellen geïnstalleerd. Het is mogelijk dat ze in bepaalde landen waar het instrument is gekocht niet beschikbaar zijn. (1) Afstand SD: Hellingsafstand HD: Horizontale afstand VD: Hoogteverschil Overschakelen van de weergavestatus over de afstand: "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/ schuinstand"...
5. BASISBEDIENING (7) Laseraanwijzer/hulpstraaldisplay De laseraanwizjer/hulpstraal selecteren: "33.7 Instrumentopties - instrument", De laseraanwijzer/ hulpstraal in- en uitschakelen: "5.1 Basisbediening toetsen" :De laseraanwijzer is geselecteerd en ingeschakeld :De hulpstraal is geselecteerd en ingeschakeld (8) Bluetooth-communicatiestatus Verbinding tot stand gebracht (knippert): Er wordt verbinding gemaakt (knippert): In de wachtstand (knippert): Wordt verbroken Het Bluetooth-apparaat is uitgeschakeld...
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN Batterij opladen Zorg ervoor dat de batterij volledig is opgeladen voordat u deze voor het eerst gebruikt of nadat deze lange tijd niet is gebruikt. • De oplader wordt tijdens gebruik vrij heet. Dit is normaal. •...
6. BATTERIJEN GEBRUIKEN Opmerking • Geleiders 1 en 2: De oplader begint eerst de geplaatste batterij te laden. Als u twee batterijen plaatst, wordt de batterij op geleider 1 eerst opgeladen en daarna de batterij in geleider 2. ( stap 2) •...
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN • Plaats de batterij in het instrument voordat u dit doet. Het instrument komt namelijk iets schuin te staan als de batterij wordt geplaatst nadat het instrument waterpas is gezet. Centreren PROCEDURE Centreren met behulp van het optische schietlood 1.
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN PROCEDURE Centreren met behulp van het optische schietlood Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar als fabrieksoptie. 1. Zet de driepoot op en zet het instrument vast op de kop van de driepoot.
7. HET INSTRUMENT OPSTELLEN 2. Zorg dat de luchtbel in de ronde waterpas ongeveer in het Afstellen poten midden staat door de poot van de driepoot in te korten die driepoot het dichtst bij het uit het lood liggende luchtbel staat of door de poot die het verst af staat van de luchtbel te verlengen.
8. IN- EN UITSCHAKELEN • Als het instrument niet ingeschakeld kan worden of alleen heel even aan is om direct daarna weer uit te schakelen, terwijl de batterij is geplaatst, is het mogelijk dat de batterij bijna leeg is. Vervang de batterij door een volle.
Pagina 33
8. IN- EN UITSCHAKELEN PROCEDURE Uitschakelen 1. Houd de aan/uit-knop (ongeveer 1 seconde) ingedrukt op het bedieningspaneel. • Als de batterij bijna leeg is, zal het batterijpictogram beginnen te knipperen. Als dit gebeurt, stopt u met opmeten, u schakelt het instrument uit en laad ofwel de batterij op of u vervangt de lege batterij door een volle.
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Het instrument ondersteunt draadloze Bluetooth-technologie en RS232C voor communicatie met gegevensverzamelaars. Het is mogelijk om gegevens te importeren en exporteren door een USB-flashdrive te plaatsen of een USB-apparaat aan te sluiten. Lees deze handleiding samen met de bedieningshandleiding van het betreffende externe apparaat.
Pagina 35
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 5. Selecteer S-Type. Comms setup T t ype S t ype Opmerking • T-Type is voor een instrument dat gebruikmaakt van GTS- opdrachten. 6. Communicatie-instellingen voor S-type. Check sum : Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) (1) Check sum : Yes/No* ...
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT CR, LF Selecteer de optie Off of On voor regelterugloop en 'volgende regel' bij het verzamelen van meetgegevens met een computer. ACK mode Wanneer met een extern apparaat wordt gecommuniceerd, kan in het handshakeprotocol de [ACK] worden weggelaten van het externe apparaat, zodat gegevens niet nogmaals worden verzonden.
Pagina 37
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT 2. Controleer of de iM in de wachtstand staat (Bluetooth symbool is (knippert)) en start de communicatie door de gegevensverzamelaar. Handleiding van het programma dat op de HA-R gegevensverzamelaar is geïnstalleerd Het Bluetooth-pictogram: "5.2 Display-functies" •...
9. VERBINDING MAKEN MET EEN EXTERN APPARAAT Verbinding via RS232C-kabel Het is mogelijk om via RS232C te communiceren door het instrument en een gegevensverzamelaar d.m.v. een kabel op elkaar aan te sluiten. PROCEDURE Basisinstellingen kabel 1. Schakel het instrument uit en sluit het instrument en een gegevensverzamelaar op elkaar aan met een interfacekabel.
10. DOEL UITLIJNEN EN METEN 10.1 Handmatig een doel in vizier brengen • Wanneer bij het in vizier brengen fel licht rechtstreeks in het objectief schijnt, kan dit tot gevolg hebben dat het instrument defect raakt. Bescherm het objectief tegen direct zonlicht door een zonnekap te plaatsen. Observeer hetzelfde punt op het dradenkruis wanneer de telescoopring wordt vervangen.
11. HOEKMETINGEN In deze paragraaf leggen we de procedures uit voor basismetingen van hoeken in de observatiemodus. 11.1 De horizontale hoek meten tussen twee punten (horizontale hoek 0°) Gebruik de 0SET-functie om de binnenhoek te meten tussen twee punten. De horizontale hoek kan in elke richting op 0 worden ingesteld.
11. HOEKMETINGEN 11.2 De horizontale hoek instellen op een vereiste waarde (vaste horizontale hoek) U kunt de horizontale hoek instellen op een vereiste waarde en deze waarde gebruiken om de horizontale hoek van een nieuw doel te vinden. PROCEDURE De horizontale hoek invoeren 1.
Pagina 42
11. HOEKMETINGEN 2. Stel de coördinaat in van het bekende punt. Voer het S E T H a n g l e / B S coördinaat in voor het eerste punt, en druk op [OK]. N B S : 1 0 0 . 0 0 0 E B S : 1 0 0 .
11. HOEKMETINGEN 11.3 Hoekmeting en gegevensoutput In de volgende beschrijving leggen we hoekmeting uit en welke functies u gebruikt om de gegevens over te brengen naar een computer of andere randapparatuur. Bluetooth-communicatie: "10. DOEL UITLIJNEN EN METEN" Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES" Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding PROCEDURE 1.
12. AFSTANDMETING Geef de volgende instellingen op om de afstandmeting voor te bereiden. • Modus voor afstandmetingen • Doeltype • Correctiewaarde prismaconstante • Atmosferische correctiefactor • EDM ALC "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand"/"33.2 Observatieomstandigheden - Dist" Voorzichtig • Zorg ervoor dat u bij gebruik van de laseraanwijzer de outputlaser uitschakelt nadat de afstandmeting is voltooid.
12. AFSTANDMETING 3. Druk op [S-LEV]: <Aiming> wordt weergegeven. De lichtintensiteit van het teruggezonden signaal wordt door een meter weergegeven. MEAS • Hoe meer wordt weergegeven, des te groter de hoeveelheid licht. • Bij weergave van '*' wordt onvoldoende licht teruggezonden om te kunnen meten.
12. AFSTANDMETING 3. Druk op [STOP] om het opmeten van de afstand te beëindigen. • Telkens wanneer op [SHV] wordt gedrukt worden achtereenvolgens SD (hellingsafstand), HD (horizontale afstand) en VD (hoogteverschil) weergegeven. MEAS 0SET COORD Opmerking • Er zijn voor het doeltype, het prisma en andere items verschillende pieptonen. •...
12. AFSTANDMETING PROCEDURE 1. Sluit de iM aan op een hostcomputer. 2. Wijs de schermtoetsen [HVOUT-T] of [HVOUT-S] toe aan het scherm voor de observatiemodus. "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen" Opmerking • Door op de schermtoets te drukken, worden de gegevens in het volgende formaat overgedragen: [HVDOUT-T]: GTS-formaat [HVDOUT-S]: SET-formaat...
12. AFSTANDMETING 5. Druk op [STOP] om de gegevensoverdracht te stoppen en terug te keren naar observatiemodus. 12.6 REM-metingen Een REM-meting is een functie die wordt gebruikt om de hoogte te meten van een punt waarop een doel niet kan worden geplaatst, bijvoorbeeld hoogspanningskabels, bovengrondse kabels en bruggen, enz. De hoogte van het doel wordt berekend met behulp van de volgende formule.
Pagina 49
12. AFSTANDMETING 4. Open het REM-menu. Selecteer REM Occ.Orien. 5. Breng het doel in vizier. Door op [REM] te drukken, wordt de REM-meting gestart. In Ht. wordt de hoogte vanaf de grond tot het object weergegeven. HA-R Object Doel 6.
13. COÖRDINATEN METEN Het is mogelijk om met instrumentstationgegevens via een serie procedures de hoek van het achterwaartse meetpunt in te stellen. Gegevens voor het instrumentstation invoeren • Belangrijkste invoer "13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" stap 3 •...
Pagina 51
13. COÖRDINATEN METEN 3. Selecteer “Occ.orien.”. Coord. Voer de volgende gegevensitems in. Occ. Orien. (1) De coördinaten van het instrumentstation Observation (coördinaten startmeetpunt) (2) Puntnaam (PT) (3) Hoogtemarkering instrument (4) Code (CD) 0.000 (5) Operator 0.000 <Null> (6) Datum AUTO100000 (7) Tijd 1.200m (8) Het weer...
Pagina 52
13. COÖRDINATEN METEN • Atmosferische correctiefactor (ppm) = -499 tot 499 • Vochtheidsgraadbereik (%): 0 tot 100 • Humid. (vochtigheidsgraad) wordt alleen weergegeven als Humid.inp op Yes is ingesteld. • De hierboven beschreven invoerbereiken gelden wanneer 1 mm is geselecteerd in Dist.reso. Wanneer 0,1 mm wordt geselecteerd in Dist.reso, kunnen waarden tot op 1 cijfer achter de komma worden ingevoerd.
Pagina 53
13. COÖRDINATEN METEN 2. Zoekcriteria opgeven. 1 0 0 Voer de volgende items in. C r i t e r i a : C o m p l e t e (1) Puntnaam coördinaat D i r e c t . : (2) Resultaatvoorwaarden (100% overeenkomst) (3) Richting zoeken 3.
Pagina 54
13. COÖRDINATEN METEN PROCEDURE 1. Voer de gegevens van het instrumentstation in. "13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren" 2. Druk op [BS NEZ] nadat u de gegevens voor het Backsight instrumentstation heeft ingevoerd om een coördinaat in te 100.000 NBS: voeren voor het achterwaartse meetpunt.
13. COÖRDINATEN METEN 13.2 Stationcoördinaten van het instrument instellen m.b.v. insnijdingsmeting Insnijdingsmeting wordt gebruikt om de coördinaten van een instrumentstation te bepalen door meerdere metingen uit te voeren van punten waarvan de coördinaten bekend zijn. Geregistreerde coördinaatgegevens kunnen worden opgeroepen om te worden ingesteld als bekende puntgegevens. Desgewenst kan de rest van elk punt worden gecontroleerd.
Pagina 56
13. COÖRDINATEN METEN 3. Selecteer Setting. Resection. Elevation Setting 4. Instellen voor insnijdingsmeting. Setting Stel de volgende items in. F1/F2 Obs (1) RL-observatie (F1/F2 Obs): : On Observeer elk punt in richting 1 en 2 in insnijding. " 13.2.3 RL observatie bij insnijdingsmetingen" Stel F1/F2 Obs in op Yes bij het uitvoeren van de RL- observatie.
13. COÖRDINATEN METEN 13.2.2 Coördinaten insnijdingsmeting Observeer bestaande punten met bekende coördinaatgegevens om de coördinaatwaarde te berekenen voor het instrumentstation. • Er kunnen tussen 2 en 10 bekende punten worden gemeten met behulp van afstandmeting, en tussen 3 en 10 bekende punten met behulp van hoekmeting. PROCEDURE 1.
Pagina 58
13. COÖRDINATEN METEN 7. Herhaal procedure 4 en 6 op dezelfde manier voor het tweede punt. Wanneer u het minimumaantal observatiegegevens hebt dat voor berekening nodig is, wordt [CALC] weergegeven. 8. Druk op [CALC] om de berekening automatisch te laten 3rd P T starten nadat observatie van alle bekende punten 20.000...
13. COÖRDINATEN METEN Door op [OK] te drukken, worden de richtingshoek en de 100.001 instrumentstationgegevens ingesteld, en keert u vervolgens 100.009 terug naar <Coord.>. 9.999 PNT-001 1.200m LOAD • Door op [REC] te drukken, geeft u het scherm weer waarop de punten van het achterwaartse meetpunt worden vastgelegd.
Pagina 60
13. COÖRDINATEN METEN 5. Druk op [YES] om de meetresultaten van het eerste Resection 1st R bekende punt in richting 1 te gebruiken. 525.450m HA-R 1 2 0 • U kunt hier de doelhoogte invoeren. 1.400m 6. Meet het eerste bekende punt in richting 2. Resection 1st L De letter L wordt in de schermtitel weergegeven.
13. COÖRDINATEN METEN 13.2.4 Insnijdingshoogte meten Alleen Z (hoogte) van een instrumentstation wordt door de meting bepaald. • Bekende punten moeten alleen met afstandmeting worden opgemeten. • Er kunnen tussen de 1 en 10 bekende punten worden gemeten. PROCEDURE 1. Selecteer Occ.orien. in het coördinaatmetingsmenu. 2.
Pagina 62
13. COÖRDINATEN METEN 10.Als er problemen zijn met de resultaten van een punt, plaatst u de cursor op dat punt en drukt u op [OMIT] - 0 . 0 0 3 1 s t (weglaten). Aan de linkerzijde van het punt wordt * - 0 .
Pagina 63
13. COÖRDINATEN METEN Voorzorgsmaatregel bij het uitvoeren van een insnijding • Het is mogelijk dat het instrumentstation niet wordt berekend wanneer de binnenhoeken tussen de bekende punten en het stationspunt te krap zijn. Vooral als het instrumentstation en het bekende punt ver weg zijn, is het lastig om te ontdekken of de binnenhoeken tussen de bekende punten krap zijn.
14. COÖRDINATEN METEN Door coördinaatmetingen uit te voeren, is het mogelijk om de 3-dimensionale coördinaten van het doel te vinden op basis van de coördinaten van het stationpunt, instrumenthoogte, doelhoogte en azimuthoeken van het station voor de achterwaartse meting die vooraf opgegeven zijn. Hoogte doel Doelpunt Instrumenthoogte...
Pagina 65
14. COÖRDINATEN METEN 2. Op de derde pagina van het OBS-modusscherm drukt u op [MENU], en vervolgens selecteert u Coordinate. 3. Selecteer Occ.orien. om de instrumentstationgegevens Coord. en de azimuthoek van het achterwaartse meetpunt in Occ.Orien. te stellen. Observation 4. Selecteer Observation In <Coord>. Door op [MEAS] te Coord.
15. UITZETMETINGEN Uitzetmetingen worden gebruikt om het gewenste punt uit te zetten. Het verschil met de vorige gegevens die het instrument zijn ingevoerd (de uitzetgegevens) en de gemeten waarde, kan worden weergegeven door de horizontale hoek en de afstand of coördinaten van het punt in het vizier te meten.
Pagina 67
15. UITZETMETINGEN PROCEDURE 1. Druk op [S-O] op de derde pagina van het OBS- modusscherm om <S-O> weer te geven. 2. Selecteer Occ.orien. om de instrumentstationgegevens en de azimuthoek van het achterwaartse meetpunt in te stellen. 13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde coördinaatgegevens lezen 3.
15. UITZETMETINGEN 8. Beweeg het prisma naar voren en naar achteren tot de uitzetafstand 0 m is. Als S-OΔHD positief (+) is brengt u het prisma naar u toe, en als het negatief (-) is beweegt u het prisma van u af. •...
Pagina 69
15. UITZETMETINGEN 3. Selecteer S-O data. 4. Druk op [DISP] om de invoermodus voor afstanden te S-O HD wijzigen in <S-O H>. • Weergave telkens wanneer op [DISP] wordt gedrukt: H d i s t : 0 . 0 0 0 H a n g : S-O Coord (coördinaten), S-O HD horizontale afstand), S-O SD (hellingsafstand), S-O VD (hoogteverschil),...
15. UITZETMETINGEN 10.Druk op {ESC} om terug te keren naar <Network check>. • Wanneer [LOAD] werd gebruikt in stap 4, wordt de lijst met geregistreerde coördinaten hersteld. Ga verder met de uitzetmetingen. • [REC]: legt de meetresultaten vast Vastleggingsmethode: "28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU -"...
16. EEN LIJN UITZETTEN Een lijn uitzetten wordt gebruikt voor het uitzetten van een vereist punt op een vastgestelde afstand van de baseline en voor het vinden van de afstand van de baseline naar een gemeten punt. 2e punt Afgraven Opvullen Helling 1e punt...
Pagina 72
16. EEN LIJN UITZETTEN 4. Voer de gegevens van het eerste punt in en druk op [OK]. D e f i n e 1 s t P T 1 1 3 . 4 6 4 N p : • Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde 9 1 .
Pagina 73
16. EEN LIJN UITZETTEN 12.Druk op [OK] in het scherm van stap 11 om de baseline te S e t - o u t l i n e definiëren. <Set-out line> weergegeven. Ga naar het P o i n t scherm om lijnuitzettingen te meten.
16. EEN LIJN UITZETTEN • Schaalfactorinstellingen kunnen worden ingevoerd op het A z m t h 93 20 scherm dat aan de rechterzijde wordt getoond. 13. 003m H c a l c 17. 294m H m e a s 1. 000091 S c a l e X S c a l e Y 1.
Pagina 75
16. EEN LIJN UITZETTEN 2. Stel de volgende items in. S e t - o u t l i n e (1) Incr: de toe- of afname van de lijnlengte en offset I n c r 1 . 0 0 0 m wanneer de schermtoetspijlen worden gebruikt.
16. EEN LIJN UITZETTEN 2. Druk op [OFFSET] om <Baseline offset> weer te geven. S e t - o u t l i n e I n c r 1 . 0 0 0 m 0 . 0 0 0 L i n e 0 .
Pagina 77
16. EEN LIJN UITZETTEN PROCEDURE 1. Selecteer Line in <Set-out line>. S e t - o u t l i n e P o i n t L i n e 2. Voer de offsetwaarde in. S e t - o u t l i n e •...
17. EEN BOCHT UITZETTEN In deze modus kan de operator een bocht definiëren met behulp van diverse bochtparameters, zoals From Pt. coordinates (van puntcoördinaten), en zowel deze bocht als punten (offsets) erlangs uitzetten. Lengte raaklijn Kruisingspunt Naar punt Richting Straal Offset Hoek Van punt...
Pagina 79
17. EEN BOCHT UITZETTEN 4. Voer de gegevens voor het From-punt van de bocht in en druk op [OK]. 5. Druk op {}/{} om coördinaten te selecteren en druk op S e l e c t P t . [OK]. : voer het Naar-punt in.
Pagina 80
17. EEN BOCHT UITZETTEN Opmerking • U kunt een bochtuitzetmeting ook uitvoeren door op [S-O ARC] te drukken wanneer het aan het OBS-modusscherm is toegewezen. Toewijzen [S-O ARC]: "33.12 Een functie aan toetsen toewijzen" PROCEDURE Definiëren door middel van observatie 1.
Pagina 81
17. EEN BOCHT UITZETTEN 9. Voer de andere bochtparameters in. D i r e c t i o n : L e f t (1) Direction (waar de bocht naar links/rechts afbuigt R a d i u s : < N u l l > vanaf het From-punt) <...
Pagina 82
17. EEN BOCHT UITZETTEN Punt- en bochtparameters specificeren Parameters die ingevoerd kunnen worden, kunnen afhankelijk van de gespecificeerde punten in stap 5/6 beperkt zijn. Bij parameters die ingevoerd kunnen worden, staat een cirkel ( ○ ). Bij parameters die niet ingevoerd kunnen worden, staat een kruisje (×).
17. EEN BOCHT UITZETTEN 17.2 Een bocht uitzetten Een bochtuitzetmeting kan worden gebruikt om de coördinaten van vereiste punten langs de bocht door de lengte van de bocht (of koorde) en offset in te voeren op basis van de bocht. Offset Boog Steunbalk...
Pagina 84
17. EEN BOCHT UITZETTEN PROCEDURE Offset van de bochtlijn De offset van de bochtlijn kan in drie dimensies gebeuren met behulp van vier methoden: laterale offset, draaihoek, lengte-offset en hoogte-offset. Draaihoek Lateral offset hoekoffset Lengte- offset Hoogte offset 1. Selecteer Set-out arc in <Set-out arc>. 2.
18. PUNTPROJECTIE Puntprojectie wordt gebruikt voor het projecteren van een punt op de baseline. Het te projecteren punt kan ofwel worden gemeten of worden ingevoerd. Geeft de afstanden weer van het eerste punt en het te projecteren punt naar de positie waarop een verlengde lijn vanuit het te projecteren punt kruist met de baseline in rechte hoeken.
Pagina 86
18. PUNTPROJECTIE 2. Selecteer Point Projection in <Point Projection>. Point projection Stn. Orien. Define baseline Point projection 3. Voer de coördinaten van het punt in. P o i n t p r o j e c t i o n 1 0 3 .
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE Bij topografie-observaties observeert het instrument elk punt eenmaal, en gaat daarbij rechtsom vanaf het achterwaartse meetpunt, de geobserveerde gegevens worden vastgelegd. Het is ook mogelijk om een topografie-observatie van rechts naar links uit te voeren om het doelpunt eenmaal vanaf elke van de posities rechts en links van de scope te observeren.
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE 19.1 Observatie-instelling Voer de observatie-instelling voorafgaand aan de topografie-observatie uit. • Er kunnen maximaal 40 collimatiepunten worden geregistreerd. • Er kunnen maximaal 8 combinatiepatronen voor het aantal afstandseries, het aantal afstandsaflezingen, Yes of No voor RL-observatie, vooraf geregistreerde puntregistratie, afstandsmetingen voor het achterwaartse meetpunt en afstandscontrole voor het achterwaartse meetpunt worden geregistreerd.
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE 5. Voer de coördinaten van het achterwaartse meetpunt in. Topography Voer de coördinaten in voor het achterwaartse meetpunt, en BS coord druk op [OK]. 0.000 NBS: 0.000 EBS: Als No is ingesteld voor (5) Afstandsmeting achterwaartse PT AUTO1000 meetpunt (BS Obs-Dist) of (6) Afstandscontrole LOAD achterwaartse meetpunt (BS DistCheck) in de observatie-...
Pagina 90
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE 2. Meet de eerste richting. Topography Collimeer het eerste doel . Druk op [ANGLE] of [MEAS] om het meten te starten. In D= wordt de instellingswaarde voor HA-R het aantal afstandaflezingen (No. of Obs) weergegeven. 0.000m AUTO0011 ANGLE MEAS •...
Pagina 91
19. TOPOGRAFIE-OBSERVATIE 2. Meet het doelpunt in de R-richting. Topography Er wordt een R weergegeven bij Topography observation (Topography). HA-R “PROCEDURE Topografie-observatie” stap 2 0.000m AUTO0011 ANGLE MEAS 3. Leg de meetgegevens vast “PROCEDURE Topografie-observatie” stap 3 4. Meet het doelpunt in de L-richting. Topography Er wordt een L weergegeven bij Topography observation 2 7 0...
20. OFFSET METEN Compensatiemetingen worden uitgevoerd om een punt te vinden waar niet rechtstreeks een doel geplaatst kan worden of om de afstand en hoek te vinden naar een punt dat niet zichtbaar is. • U kunt de afstand en hoek vinden voor een punt dat u wilt meten (doelpunt) door het doel op een locatie te plaatsen (ordinaatpunt) dat op een kleine afstand van het doelpunt ligt en de afstand en hoek te meten van het meetpunt naar het ordinaatpunt.
20. OFFSET METEN 6. Voer de volgende items in. (1)Horizontale afstand van het doelpunt tot het offsetpunt. (2)Richting van het offsetpunt. • Richting van het ordinaatpunt ← : Links van het doelpunt. → : Rechts van het doelpunt. ↓ : Dichterbij dan het doelpunt. ↑...
20. OFFSET METEN PROCEDURE 1. Plaats de offsetpunten dicht bij het doelpunt (zorg er daarbij voor dat de afstand van het instrumentstation naar het doelpunt en de hoogte van de offsetpunten en het doelpunt gelijk is), en gebruik vervolgens de offsetpunten als het doel.
Pagina 95
20. OFFSET METEN • Deze meting kan gemakkelijk worden gedaan met behulp van apart verkrijgbare apparatuur: het 2-point target (2RT500-K). Controleer of de prismaconstante op 0 is ingesteld bij gebruik van dit 2-puntsdoel. "7.2 Waterpas zetten" Doelpunt Offsetpunt (doel) Offsetpunt (doel) Instrumentstation Gebruik van de 2-point target (2RT500-K) Offsetpunten...
20. OFFSET METEN 6. Breng het 2e doel in vizier en druk op [MEAS]. De meetresultaten worden weergegeven. Druk op [YES]. Confirm? 7. Voer de afstand van het 2e doel naar het doelpunt in en druk op {ENT}. De coördinaten van het doelpunt worden weergegeven.
Pagina 97
20. OFFSET METEN 2. Druk op [OFFSET] op pagina drie van de OBS-modus om de <Offset> weer te geven. 3. Selecteer Offset Plan in <Offset>. Offset Occ.Orien. OffsetDist OffsetAng. Offset2D Offset Plan 4. Breng het eerste punt (P1) in vizier en druk op [MEAS] om met meten te beginnen.
20. OFFSET METEN 20.5 Een kolomoffset meten De afstand en coördinaten vinden van het middelpunt van een kolom Als omtrekpunt (P1) en twee omtrekpunten (P2, P3) van een kolom direct gemeten kunnen worden, worden de afstand naar het middelpunt van de kolom (P0), de coördinaten en de azimuthoek berekend en weergegeven. •...
Pagina 99
20. OFFSET METEN 6. Breng het rechteromtrekpunt (P3) in vizier en druk op [OK]. HA-R M e a s . R i g h t P t . O K ? 7. De coördinaten van het doelpunt (P0 - het middelpunt van O ffs et C l um de kolom) worden weergegeven.
21. ONTBREKENDE LIJN METEN Het meten van een ontbrekende lijn wordt gebruikt om de hellingsafstand, horizontale afstand en horizontale hoek te meten naar een doel vanaf het doel dat als referentie fungeert (startpunt) zonder het instrument te hoeven verplaatsen. • Het laatste gemeten punt tot de volgende startpositie kan worden veranderd. •...
Pagina 101
21. ONTBREKENDE LIJN METEN De volgende waarden worden weergegeven: SD: hellingsafstand van de startpositie en het 2e doel. 20.757m 27.345m HD: horizontale afstand van de startpositie en de 2e positie. 1.012m VD: hoogteverschil tussen de startpositie en het 2e doel. MOVE MEAS •...
Pagina 102
21. ONTBREKENDE LIJN METEN • Bij het drukken op [MOVE], wordt het laatst gemeten punt de nieuwe startpositie voor het uitvoeren van een meting van een ontbrekende lijn van het volgende doel. "21.2 Het startpunt wijzigen" 5. Druk op {ESC} om het meten van de ontbrekende lijn te stoppen.
21. ONTBREKENDE LIJN METEN • Wanneer op [S/%] wordt gedrukt, wordt de afstand tussen twee punten (S) weergegeven als de hellingshoek tussen twee punten. • Druk op [MEAS] om de startpositie te observeren. PROCEDURE Meten door middel van observatie •...
Pagina 104
21. ONTBREKENDE LIJN METEN 3. Het laatste gemeten doel wordt de nieuwe startpositie. Meet de ontbrekende lijn. "21.1 De afstand meten tussen 2 of meer punten".
22. OPPERVLAKTEBEREKENING U kunt de landoppervlakte (hellingsgebied en horizontale gebied) meten dat wordt omsloten door drie of meer bekende punten op een lijn door de coördinaten van de punten in te voeren. Input Output Coördinaten : P1 (N1, E1, Z1) Oppervlakte: S (hellingsgebied en horizontale gebied) P5 (N5, E5, Z5) •...
Pagina 106
22. OPPERVLAKTEBEREKENING 4. Breng het eerste punt op de omtrek van de oppervlakte in vizier, en druk op [OBS]. • Het schuinstandscherm wordt weergegeven wanneer het instrument niet waterpas staat. LOAD Zet het instrument goed waterpas. "7.2 Waterpas zetten" 12.345 137.186 5.
Pagina 107
22. OPPERVLAKTEBEREKENING 4. Druk op [LOAD] om de lijst met coördinaatgegevens weer Pt_01 te geven. :Opgeslagen gegevens van het bekende punt in de huidige JOB of in de Coordinate Search JOB. Crd./ Occ. :Opgeslagen coördinaatgegevens in de huidige LOAD JOB of in de Coordinate Search JOB. 5.
23. KRUISINGEN De volgende twee soorten berekeningen zijn beschikbaar voor kruisingen. Selecteer vooraf een geschikt kruisingstype. Een kruisingstype selecteren: "33.5 Observatieomstandigheden - Overigen" Type A De volgende berekeningen kunnen worden geselecteerd: • 1 pt, Azimuth (1 punt, azimut) • Extend (verlengen) "23.1.1 1 punt, azimut"...
Pagina 109
23. KRUISINGEN • De schermen voor het opmeten van kruisingen bevatten de schermtoetsen [REC] en [S-O]. 1pt, Azi m uth 345. 678 -876.543 R E C S - O • Druk op [REC] om de meetresultaten vast te leggen als een bekend punt in de JOB r e c 3 0 0 0 3 4 5 .
Pagina 110
23. KRUISINGEN 4. Voer de azimuthoek en afstand van het bekende punt in, en 2: Azi m ut h druk vervolgens op [OK]. De coördinaten van het doelpunt 0.0000 worden weergegeven. 3: Di st 0. 000m 5. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3 1pt , Azi m ut h om de meting zo nodig voort te zetten.
Pagina 111
23. KRUISINGEN 5. Voer de horizontale hoek en afstand van het 3: Angl e instrumentstation in, en druk vervolgens op [OK]. De 0. 0000 coördinaten van het doelpunt worden weergegeven. 4: Di st 0. 000m 6. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3 2pt , A ngl e om zo nodig verder te meten.
Pagina 112
23. KRUISINGEN 4. Voer de coördinaten in voor het tweede, derde en vierde punt (Line A-2, Line B-1 en Line B-2). stap 3 5. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3 4 p t om de meting zo nodig voort te zetten.
Pagina 113
23. KRUISINGEN 4. Voer de coördinaten in voor de eerste cirkel R1 en 2: R 1 druk op [OK]. 100.000 5. Voer coördinaten in voor het tweede middelpunt en de straal voor de tweede cirkel (Center2 en R2). stap 3 en 4 6.
Pagina 114
23. KRUISINGEN 4. Voer de coördinaten voor het tweede punt in. stap 3 5. Voer de afstand van het eerste doel naar het doelpunt in en 3: D i st druk op [OK]. 280. 000 6. Druk op [OK] om terug te keren naar het scherm in stap 3 E xt end om zo nodig verder te meten.
Pagina 115
23. KRUISINGEN 5. Voer het aantal segmenten in waarin u de afstand wilt 3: D i vi de verdelen en druk op [OK]. 6. Coördinaten voor elk verdeelpunt worden weergegeven op D i vi de opeenvolgende schermen. Door op {}/{} te drukken kunt 345.
23. KRUISINGEN 5. Voer de hoogtegraad in en druk op [OK]. 3: Pi t ch 30. 000 6. Coördinaten voor elk berekend punt worden weergegeven P i tch op opeenvolgende schermen. Door op {}/{} te drukken 345. 678 kunt u van resultaatscherm wisselen. -876.
Pagina 117
23. KRUISINGEN PROCEDURE 1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u Intersect. op [MENU], en vervolgens selecteert u Intersect. Traverse Road Xsection 2. Voer de gegevens van het 1e punt in en druk op [NEXT]. D e f i n e 1 s t P T 1 1 3 .
Pagina 118
23. KRUISINGEN 5. Druk op [OK]. De coördinaatwaarde van de kruising wordt 4 5 0 0 ’ 0 0 " A z m t h 1 berekend en weergegeven. H . d i s t 1 < N u l l > <...
24. MEETLIJNBIJSTELLING Het meten van een meetlijn begint met het observeren van het achterwaartse meetpunt en het voorwaartse meetpunt. Het instrumentstation wordt verplaatst naar het voorwaartse meetpunt en het eerdere instrumentstation wordt het achterwaartse meetpunt. Er wordt opnieuw een observatie uitgevoerd op de nieuwe positie.
Pagina 120
24. MEETLIJNBIJSTELLING 4. Voer de puntnaam van het achterwaartse meetpunt voor T r a v e r s e s t a r t p t . het startpunt in en druk op {ENT}. Occ: T - 0 0 0 1 B s : A z m t h : <...
Pagina 121
24. MEETLIJNBIJSTELLING 8. Wanneer op [OK] wordt gedrukt op het scherm in stap 7, T r a v e r s e p r e c i s i o n geeft de iM de precisie van de meetlijn weer. d .
Pagina 122
24. MEETLIJNBIJSTELLING • Resultaten van de meetlijnbijstelling van meetlijnpunten, geobserveerde punten van meetlijnpunten en gegevens van de meetlijnbijstelling worden als gegevens in de notities opgeslagen in de JOB die op dat moment is geselecteerd. Ook de gegevens met de gedistribueerde afsluitingsfout wordt als gewone coördinaatgegevens opgeslagen in de JOB die op dat moment is geselecteerd.
Pagina 123
24. MEETLIJNBIJSTELLING De functie voor het automatisch zoeken naar een route kan in de volgende gevallen niet worden gebruikt. • Het laatste meting is naar een ander punt op de meetlijn dan het startpunt. Bijstellingsmethoden Bijstelling wordt toegepast op de resultaten voor meetlijnpunten en punten die vanaf meetlijnpunten zijn geobserveerd.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) In deze modus heeft u diverse opties om een route op te meten die veel worden gebruikt in weg- en waterbouw. Elk menu geeft de operator de mogelijkheid een serie opeenvolgende bewerkingen uit te voeren in de configuratie, berekeningen, het vastleggen van gegevens en het uitzetten.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 25.2 Een rechte lijn berekenen De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen voor een rechte lijn kunnen worden gevonden vanuit de coördinaten van het referentiepunt en het IP-punt. Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen. Referentiepunt (P1) IP-punt (P2) Follow-upafstand...
Pagina 126
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 4. Voer de coördinaten in van het IP-punt in, en druk op [OK]. L i n e / I P N p : 2 0 0 . 0 0 0 • De azimuthoek van het IP-punt kan worden ingesteld door E p : 2 0 0 .
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 25.3 Een cirkelbocht berekenen De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen op een cirkelbocht kunnen worden gevonden vanuit de coördinaten van het BC-punt en het IP-punt. Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen. BC-punt (P1) IP-punt (P2) Straal cirkel bocht (R)
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 7. Druk twee maal op {ESC} om de berekening van de cirkelbocht te voltooien en terug te keren naar <Road>. • Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm voor de breedtepin te gaan. ...
Pagina 129
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) Berekening KAKE Referentiepunt (P1) Punt op lijntangentieel naar P1 (P2) Clothoïdeparameter A Bochtlengte (L) van KA naar P1 Lengte Q-curve P1 naar doelpunt (QR, QL) Bochtlengte (DL1, DL2) Offset Routebreedte (BL) KA - Lengte P-curve ...
Pagina 130
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en R o a d selecteer vervolgens KA-KE 1. O c c . O r i e n . L i n e C i r c . C u r v e S p i r a l P a r a b o l a S p i r a l...
Pagina 131
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) PROCEDURE Berekening met behulp van een willekeurig punt tussen KA1 en KE1 als referentie 1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u op [MENU], en vervolgens selecteert u Road. 2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en S p i r a l selecteer vervolgens KA-KE 2.
Pagina 132
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 2. Selecteer Spiral om het spriaalmenu te openen, en S p i r a l selecteer vervolgens KE-KA. K A - K E 1 K A - K E 2 K E - K A 3.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 25.5 Parabool De coördinaten van de middenpin en breedtepinnen op een parabool kunnen worden gevonden vanuit de coördinaten van het referentiepunt en de bochteigenschappen. Het is dan mogelijk om verder te gaan met het uitzetten van de middenpin en breedtepinnen. •...
Pagina 134
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) PROCEDURE Berekening met behulp van het BTC-punt als referentie 1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u op [MENU], en vervolgens selecteert u Road. 2. Selecteer Parabola om het paraboolmenu te openen, en Road selecteer vervolgens BTCBCC Calc.
Pagina 135
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 7. Druk drie maal op {ESC} om de berekening van de parabool te voltooien en terug te keren naar <Road>. • Druk op [WIDTH] (breedte) om naar het instellingsscherm voor de breedtepin te gaan. ...
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 6. Druk op [OK] in het in stap 5 getoonde scherm om de P a r a b o l a / C L p e g coördinaten van de middenpin te berekenen. De 4 7 5 0 9 0 .
Pagina 137
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 3. Voer de coördinaten in van het BP-punt (referentiepunt). 3 P T C u r v e / B P Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen. 1 0 0 . 0 0 0 N p : E p : 1 0 0 .
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 9. Op de schermen voor het KA1-punt, KE1-punt, KE2-punt 3 P T C u r v e / C L p e g en KA-punt die zijn gevonden, drukt u op [CENTER] om verder te gaan naar de instellingen voor de middellijnpin.
Pagina 139
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 2. Selecteer IP&Tan om het berekeningsmenu voor de 3 P T C u r v e kruisingshoek/azimuthoek te openen. I P & Ta n A l i g n m e n t E D M 3.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 7. Op de schermen voor het KA1-punt, KE1-punt, KE2-punt I A & Ta n g e n t / C L p e g en KA2-punt die zijn gevonden, drukt u op [CENTER] om verder te gaan naar de instellingen voor de middellijnpin.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) Een JOB verwijderen: "29.2 Een JOB verwijderen" Initialiseren van het geheugen: "33.13 Standaardinstellingen herstellen" PROCEDURE Het herstellen van de oorspronkelijke instellingen bij het inschakelen van het instrument • Er worden geen bochtgegevens ingesteld wanneer alle bochteigenschappen (parameter A1, parameter A2, straal R) op null zijn ingesteld.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 8. Controleer de EP. Controleer de coördinaat in voor EP, en druk op [OK]. 2 0 0 . 0 0 0 N p : E p : 4 0 0 . 0 0 0 9.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 3. Voer de elementen in voor bocht 1. E l e m e n t 1 Voer parameter A1, parameter A2, straal R en de offset P a r a A 1 5 0 . 0 0 0 (extra afstand voor BP: als BP vóór het startpunt van de P a r a A 2 5 0 .
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 3. Plaats de cursor op Review elements (elementen bekijken) Define elements en druk op {ENT}. I n p u t I P Loop met de {}/{} in de volgende volgorde door de I n p u t e l e m e n t R e v i e w e l e m e n t s eigenschapschermen BP-punt ->...
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 25.8.5 Automatische berekening van de hoofdwindstreken U kunt automatisch hoofdwindstreken berekenen op basis van de bochteigenschappen die zijn ingesteld in “25.8.2 Bochtelementen invoeren”. Middenpinnen (pinnummer) en breedtepinnen die op een bepaalde afstand van elkaar zijn opgesteld, kunnen direct berekend worden. •...
Pagina 146
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) 5. Druk op [OK] op het scherm dat in stap 4 wordt getoond, Results om de coördinaten te berekenen van de hoofdwindstreek, 1 0 0 . 0 0 0 breedtepinnen en pinnummer. De coördinaten worden 1 0 0 .
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) • Breedtepin: Aan het einde van de puntnaam van de middenpin wordt R of L toegevoegd. R wordt toegevoegd voor positieve (+) routebreedtes (de routebreedte van de middenpin naar de RECHTER breedtepin) en L word toegevoegd voor negatieve (-) routebreedtes (route van de middenpin naar de LINKER breedtepin).
Pagina 148
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) Regels over het toewijzen van puntnamen aan automatisch berekende willekeurige punten. • Willekeurig punt: De afstand naar het willekeurige punt wordt gegeven in termen van het dichtstbijzijnde pinnummer vanaf de voorzijde van de bocht. De afstand van het pinnummer wordt aan het einde toegevoegd.
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) PROCEDURE De willekeurige breedtepinnen specificeren door middel van observatie 1. Open het menu Road topo zoals eerder beschreven. “PROCEDURE De willekeurige breedtepinnen specificeren door ze in te toetsen” stap 1 en 3 2.
Pagina 150
25. ROUTE SURVEYING (OPMETEN VAN EEN ROUTE) PROCEDURE 1. Op de tweede pagina van het OBS-modusscherm drukt u op [MENU], en vervolgens selecteert u Road. 2. Selecteer Alignment om het menu Route Calculation te openen. 3. Selecteer Setting om het menu Setting Parameters te A l i g n m e n t openen.
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN Het doel van deze functie is om punten te meten en uit te zetten langs een dwarsdoorsnede van de weg of een lineaire lijn die al is opgemeten met de functie voor het opmeten van de route. Afhankelijk van de eisen kunnen dwarsdoorsnedes op diverse manieren worden opgemeten.
Pagina 152
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN 4. Voer het volgende in: de naam van de weg waarvan de X s e c t i o n S u r v e y dwarsdoorsnede moet worden opgemeten, stationshoogte, R o a d n a m e : stationstoename en de horizontale afstand tussen stations.
Pagina 153
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN Voer de naam van het middelpunt in. Druk vervolgens 3 + 3 . 2 0 0 op [OK]. C e n t e r : N o . 3 + 3 . 2 0 0 F i n i s h e d s e c t i o n : LOAD •...
Pagina 154
26. DWARSDOORSNEDE OPMETEN Richting van route Patroon 1 Patroon 2 Patroon 3 Rechterkant geobserveerd Linkerkant geobserveerd met een tweede prisma met één prisma Wanneer Left of Left -> Right is geselecteerd Patroon 1 Van het punt aan de verre rechterkant tot het punt aan de verre linkerkant Patroon 2 Het middelpunt wordt eerst geobserveerd.
27. METEN VAN EEN PUNT NAAR EEN LIJN Met Point to line kan een operator de coördinaten van een doelpunt definiëren wanneer een lijn het basispunten A (0, 0, 0) verbindt en punt B is ingesteld als de X-as. De coördinaten en hoek van het instrumentstation voor een onbekend punt C wordt ingesteld door punt A en punt B te observeren.
Pagina 156
27. METEN van een punt naar een lijn 5. Meet het tweede doelpunt op dezelfde manier als de eerste. Measure 2nd PT HA-R 1 7 8 2.000m 1004 MEAS Collimeer de meetresultaten, en druk op [OK]. 5.123m HA-R 1 7 8 2.000m 1004 MEAS...
Pagina 157
27. METEN van een punt naar een lijn • Door op [REC] te drukken, worden de coördinaten voor het 20.000 instrumentpunt vastgelegd als gegevens van een bekend 30.000 punt in de huidige JOB. 40.000 2.500m 1001 • Door op [S.CO] te drukken, worden de coördinaten van het S.CO MEAS instrumentstation weergegeven.
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - In het menu Record (vastleggen) kunt u het volgende opslaan: de meetgegevens (afstand, hoek, coördinaten), gegevens van het stationspunt, gegevens van het achterwaartse meetpunt en notities over de huidige JOB. "29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN" •...
Pagina 159
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 3. Stel de volgende gegevensitems in. (1) Coördinaten van het Instrumentstation (2) Puntnaam (3) Instrumenthoogte (4) Code LOAD (5) Operator (6) Datum (alleen display) (7) Tijd (alleen display) (8) Het weer (9) Wind (10) Temperatuur LIST SRCH...
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 28.2 Het achterwaartse meetpunt vastleggen De gegevens van het achterwaartse meetpunt kunnen in de huidige JOB worden opgeslagen. De instellingsmethode van de azimuthoek kan worden geselecteerd in inputting azimuth angle (de azimuthoek invoeren) of calculating coordinates (coördinaten berekenen). PROCEDURE De azimuthoek invoeren 1.
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 4. Geef de coördinaten op van het station voor de TOPO / Backsight achterwaartse meting. NBS : 1.000 EBS : 1.000 • Als u de geregistreerde coördinaatgegevens wilt inlezen, ZBS : <Null> drukt u op [LOAD]. LOAD ...
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 3. Stel de volgende items in. (1) Doelhoogte (2) Puntnaam HA-R (3) Code 1 0 1 0 R E C TILT H-SET 0SET A D D L I S T S R C H 4.
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 5. Om verder te gaan met meten, brengt u het volgende punt in vizier, drukt op [MEAS], en voert vervolgens stap 3 en 4 hierboven uit. HA-R MEAS OFFSET AUTO • Druk op [AUTO] om de afstandsmeting uit te voeren en de resultaten automatisch vast te leggen.
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 4. Controleer de ingevoerde gegevens, en druk vervolgens op [REC]. 5. Om verder te gaan met meten, brengt u het volgende punt in vizier, drukt op [MEAS], en voert vervolgens stap 3 en 4 hierboven uit.
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 28.7 Notities vastleggen In deze procedure maakt u notities en legt ze in de huidige JOB vast. PROCEDURE 1. Druk op [TOPO] op pagina drie van de OBS-modus om Dist + Coord <TOPO> weer te geven. Note Selecteer Note (notitie).
Pagina 166
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 2. Selecteer de puntnaam die u in detail wilt bekijken, en 1 2 3 . 4 5 6 m druk op [ENT]. 2 0 3 1 2 1 De gegevens worden gedetailleerd weergegeven. Dit HA-R 11 7 3 2 2 1...
28. GEGEVENS VASTLEGGEN - TOPO MENU - 28.9 Vastgelegde JOB-gegevens verwijderen Er kunnen gegevens worden verwijderd uit de geselecteerde JOB. • Het verwijderen van gegevens maakt geen ruimte in het geheugen vrij. Wanneer een JOB wordt verwijderd, maakt dit de ruimte in het geheugen vrij die deze JOB in beslag nam. "29.2 Een JOB verwijderen"...
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN 29.1 Een JOB selecteren Selecteer de huidige JOB en Coordinate Search JOB. • Er zijn in totaal 99 JOBS voorbereid en JOB1 is geselecteerd toen de iM door de fabriek werd verzonden. • De namen van de JOBs zijn JOB1 tot JOB99 genoemd. U kunt ze echter elke gewenste naam geven. •...
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN 4. Plaats de cursor op de gewenste JOB om deze als huidige JOB te selecteren, en druk op {ENT}. De JOB is geselecteerd. 5. Druk op {ENT}. <JOB selection> is hersteld. 6. Plaats de cursor op Coord search JOB, en druk op [LIST]. <Coord search JOB>...
Pagina 170
29. EEN JOB SELECTEREN/VERWIJDEREN PROCEDURE 1. Selecteer JOB in de modus Data. 2. Selecteer JOB deletion. <JOB deletion> wordt weergegeven. JOB selection JOB details JOB deletion • De nummers aan de rechterzijde geven het aantal Comms output gegevensitems aan in elke JOB. Comms setup 3.
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN 30.1 Bekende puntgegevens registreren/verwijderen Ce coördinaatgegevens van bekende punten in de huidige JOB kunnen worden geregistreerd of verwijderd. Geregistreerde coördinaatgegevens kunnen tijdens het instellen worden geëxporteerd om te worden gebruikt als coördinaatgegevens voor het instrumentstation, achterwaarts meetpunt, bekend punt en uitzetpunt. •...
Pagina 172
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN PROCEDURE De coördinaatgegevens van bekende punten registreren via een extern instrument 1. Sluit de iM aan op een hostcomputer. 2. Selecteer Known data in Data Mode. 3. Selecteer Comms input om <Comms input> weer te geven. Known data Job.JOB1 Key in coord Comms input...
Pagina 173
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN 2. Selecteer Deletion om de lijst met gegevens van bekende Known data punten weer te geven. Job.JOB1 Key in coord Comms input Deletion View POINT01 ABCDEF 123456789 FIRST LAST SRCH 3. Selecteer de puntnaam die u wilt verwijderen, en druk op {ENT}.
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN 30.2 Bekende puntgegevens bekijken U kunt alle coördinaatgegevens van een geselecteerde JOB weergeven. PROCEDURE 1. Selecteer Known data in Data Mode. • De huidige JOB wordt weergegeven. 2. Selecteer View Known data De puntnaamlijst wordt weergegeven. Job.JOB1 Key in coord Comms input Deletion...
Pagina 175
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN 2. Selecteer Key in code. Code Voer de code in en druk op {ENT}. De code is geregistreerd Key in code en <Code> wordt hersteld. Comms input Comms output Deletion Code view Opmerking • Maximale lengte code: 16 alfanumerieke tekens •...
30. GEGEVENS REGISTREREN/VERWIJDEREN 3. Plaats de cursor op de gewenste code en druk op [DEL]. De betreffende code is verwijderd. FIRST 4. Druk op {ESC} om <Code> te herstellen. Opmerking • Als u Clear list (lijst wissen) selecteert in stap 2, en vervolgens op [YES] drukt, worden alle geregistreerde codes verwijderd.
31. JOB-GEGEVENS EXPORTEREN U kunt JOB-gegevens exporteren naar een hostcomputer. Communicatiekabels: "39. ACCESSOIRES" Outputformaat en opdrachtbewerkingen: Communicatiehandleiding • Meetresultaten, gegevens over het instrumentstation, gegevens van het bekende punt, notities en coördinaatgegevens in de JOB worden geëxporteerd. • Gegevens van bekende punten die vanuit een externe instrument zijn ingevoerd, kunnen niet worden geëxporteerd.
Pagina 178
31. JOB-GEGEVENS EXPORTEREN 7. Selecteer het exportformaatformaat en druk op {ENT}. Als het T type is geselecteerd GTS(Obs) GTS(Coord) SSS(Obs) SSS(Coord) Als S type is geselecteerd SDR2X Als GTS (Obs) of SSS (Obs) is geselecteerd, selecteert u het exportformat van afstandsgegevens. Obs data Reduced data •...
32. EEN USB-FLASHDRIVE GEBRUIKEN Het instrument kan de in- en uitvoergegevens van een USB-flashdrive lezen. • Bij gebruik van een USB-flashdrive worden de gegevens opgeslagen in de hoofdmap. U kunt geen gegevens lezen/schrijven van/naar onderliggende mappen. • Er kan bij gebruik van de iM een tekstbestand worden gebruikt dat compatibel is met MS-DOS voor in- en uitvoer. ...
32. Een USB-flashdrive gebruiken • Wanneer u een USB-geheugen gebruikt met 4 aansluitpunten op het oppervlak, plaatst u deze met de aansluitpunten naar achteren gericht om te voorkomen dat u de USB-poort beschadigt. 3. Sluit het deksel. Het deksel is goed gesloten als u een klik hoort. 32.2 T- en S-typen selecteren 1.
32. Een USB-flashdrive gebruiken 4. Selecteer het exportformaat. Save data (Als T type is geselecteerd) GTS(Obs) GTS(Coord) SSS(Obs) SSS(Coord) Save data Obs data Reduced data 5. Voer een bestandsnaam in. Druk op {ENT} om de JOB01. raw gegevens in te stellen. : Jan/01/2017 Date : 08:00...
32. Een USB-flashdrive gebruiken PROCEDURE Codes opslaan Opmerking • Bij het opslaan van de code moet T-type worden geselecteerd bij de communicatie-instelling. "33.1 Observatieomstandigheden - Hoek/schuinstand" Communicatiesetup 1. Selecteer Save code op de eerste pagina van de USB-modus. Save data Load known PT Save code Load code...
32. Een USB-flashdrive gebruiken 4. In de lijst met bestanden selecteert u het in te lezen ABCDE bestand, en drukt u op {ENT}. FGHI JKLMNOPQ 5. Druk op [YES] om het bestand in te lezen op de iM. ABCDE <Media> wordt hersteld. 5354byte Jan/01/2017 17:02...
32. Een USB-flashdrive gebruiken 2. Selecteer een bestand dat u wilt weergeven in de ABCDE bestandenlijst die op het externe geheugenmedium is FGHI opgeslagen, en druk op {ENT}. De details van het bestand JKLMNOPQ worden weergegeven. ABCDE 5354byte Jan/01/2017 17:02 Format :SDR33 3.4GB / 3.8GB Resterend geheugen/totale geheugen...
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN In deze paragraaf wordt uitgelegd wat parameters instellen inhoudt, hoe u de instellingen kunt wijzigen en hoe u initialisering kunt uitvoeren. Elk item kan aan uw meetvereisten worden aangepast. Config Obs.condition Instr.config Key function Comms setup Instr.const De volgende items van de configuratiemodus worden in andere hoofdstukken uitgelegd.
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN V obs. (weergavemethode Verticale hoek) Zenit Horiz Horiz 90° Ofs V ang Selecteer of de verticale hoek vaststaat in de offsetmeting van de hoek. 33.2 Observatieomstandigheden - Dist Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Dist. M o d e F i n e ”...
Pagina 187
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN • Road in Mode (modus voor afstandmeting) wordt alleen weergegeven wanneer N-Prism is geselecteerd in <Reflector>. "33.3 Observatieomstandigheden - Reflector (doel)" Road Road is de afstandmodus voor het opmeten van wegen, in deze modus wordt de doorsnede in vizier gebracht en er worden ruwe meetwaarden verkregen.
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN Dist.reso. (afstandresolutie) Selecteert de afstandresolutie van fijne metingen. Afstandresolutie van snelle en traceringsmetingen worden op deze instelling overgezet. Tracking reso. (traceringsresolutie) Selecteert afstandresolutie van traceringsmetingen en wegenmetingen (alleen N-prism). Deze instelling gebruikt u voor bepaalde meetdoeleinden zoals het meten van een bewegend doel. ...
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN Opmerking • Druk op [EDM] in de modus Observation om <EDM> weer te geven en de instellingen van het doel en de atmosferische omstandigheden op te geven. Illum.hold: Laser 33.4 Observatieomstandigheden - Atmosfeer Selecteer Obs.condition in de modus Config en selecteer Atmos. Obs.condition Te m p .
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) : PT CODE*/CODE PT Invoervolgorde Stn.ID Incr. (toename station ID) : 0 tot 99999 (100*) Intersection : Type A/Type B* Invoervolgorde U kunt de invoervolgorde van de puntnaam en code in schermen selecteren. ...
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 33.7 Instrumentopties - instrument Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Instrument. Instr.config Contrast Power supply Illum.hold : Laser Instrument Guide light Unit Guide pattern : 1 Password V manual : No Date and time Reticle lev Volume Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling)
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 33.8 Instrumentopties - Unit Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Unit. Instr.config Power supply Instrument Unit Password Date and time Ingestelde items en opties (*: fabrieksinstelling) Temp. (Temperatuur) ° ° Press (druk) : hPa*, mmHg, inchHg Angle (hoek) : graden*, gon, mil Dist (afstand)
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 33.9 Instrumentopties - Wachtwoord Wanneer een wachtwoord is ingesteld, wordt het wachtwoordscherm weergegeven na inschakeling van het instrument. Door een wachtwoord in te stellen, kunt u belangrijke informatie, zoals meetgegevens, beschermen. Bij verzending van het instrument is geen wachtwoord ingesteld. Bij de eerste keer dat u een wachtwoord instelt, laat u het veld Old password blanco.
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 33.10 Instrumentopties - Datum en tijd Selecteer Inst. Config in de modus Config en selecteer Date and time. Instr.config Date and time Power supply Instrument Date: Jan / 01 / 2017 Unit Time: 16:44:38 Password Date and time Ingestelde items Datum: Invoervoorbeeld: 20 juli 2017...
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 33.12 Een functie aan toetsen toewijzen In de OBS-modus kunnen schermtoetsen worden toegewezen die afgestemd zijn op meetomstandigheden. Het is mogelijk om de iM efficiënt te bedienen, omdat vooraf unieke schermtoetsen toegewezen kunnen worden die op diverse applicaties en de persoonlijke bedieningsstijl van operators zijn afgestemd. •...
Pagina 197
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN [ROAD] : Voor het opmeten van een route [X SECT] : Om een dwarsdoorsnede op te meten [TOPOII] : Topografie-observatie [L-PLUM] : Voor het instellen van de helderheid van de laserstraal [HVDOUT-T] / [HVDOUT-S] : Voor het exporteren van de afstand- en hoekmeetresultaten naar een extern apparaat [HVOUT-T] / [HVOUT-S] : Voor het exporteren van de resultaten van hoekmetingen naar een extern instrument [NEZOUT-T] / [NEZOUT-S]...
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN 5. Druk op [OK] om de toewijzingen vast te leggen en terug te keren naar <Key function>. De functies met hun nieuwe toewijzingen worden weergegeven in de OBS-modus. PROCEDURE Een toewijzing registreren 1. Wijs functies toe aan de schermtoetsen. “PROCEDURE Functies toewijzen”...
Pagina 199
33. INSTELLINGEN WIJZIGEN PROCEDURE Het herstellen van de oorspronkelijke instellingen bij het inschakelen van het instrument 1. Schakel het instrument uit. 2. Terwijl u {F4} en {B.S.} ingedrukt houdt, drukt u op de aan/uit-knop. 3. De iM wordt ingeschakeld, op het scherm wordt Default set weergegeven en voor alle items wordt hun oorspronkelijke instelling hersteld.
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Dit is een lijst met foutmeldingen die het instrument weergeeft met de betekenis van elke melding. Het instrument is defect als dezelfde melding wordt herhaald, of als er een melding wordt weergegeven die niet in deze lijst voorkomt. Neem contact op met uw lokale dealer. BadCondition (slechte omstandigheden) Er is veel schittering in de lucht, de omstandigheden voor meetwerkzaamheden zijn slecht.
Pagina 201
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Memory is full (geheugen is vol) Er is geen geheugenruimte meer om gegevens op te nemen. Leg de gegevens opnieuw vast na gegevens te hebben verwijderd uit de JOB of coördinaatgegevens te hebben verwijderd uit het geheugen die niet meer nodig zijn. Need 1st obs (eerste observatie nodig) De observatie van de startpositie was niet helemaal normaal tijdens de meting van de ontbrekende lijn.
Pagina 202
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Plaats het instrumentstation ver weg van het doel. De berekende coördinaten van het instrumentstation tijdens het insnijden zijn te hoog. Voer de observatie opnieuw uit. Tijdens het meten van een uitzetlijn, ligt de schaalfactor onder de 0.100000 of boven de 9.999999. Tijdens de oppervlakteberekening overschrijden de resultaten het weergavebereik.
Pagina 203
34. WAARSCHUWINGEN EN FOUTMELDINGEN Time out (during measurement) (time-out tijdens meten) De meetomstandigheden zijn slecht, en het meten kan niet binnen de gespecificeerde tijd worden uitgevoerd, omdat er onvoldoende reflecterend licht is. Breng het doel opnieuw in vizier. Bij gebruik van reflecterende prisma's wordt de efficiëntie beter als er meer prisma's worden gebruikt.
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN Een iM is een precisie-instrument dat nauwkeurig afgesteld moet worden. Het moet worden geïnspecteerd en bijgesteld voordat het wordt gebruikt, zodat het altijd nauwkeurige metingen uitvoert. • Voer de controles en bijstellingen altijd in de juiste volgorde uit van "35.1 Ronde waterpas" tot en met "35.7 Laserstraal *1".
Pagina 205
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Controleren 1. Zet het instrument uiterst nauwkeurig waterpas. Controleer de plaats van de luchtbel en stel deze bij en herhaal zo nodig de procedures indien nodig. 2. Stel de horizontale hoek in op 0°. Druk twee maal op [0SET] top de eerste pagina van het OBS-modusscherm om de horizontale hoek in te stellen op 0°.
Pagina 206
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Bijstellen 8. Sla de waarden X2 en Y2 op. Druk op [OK]. Take F2 wordt weergegeven. 9. Draai de bovenhelft van het instrument 180° tot de weergegeven hoek 180° ±1’ is, en [OK] wordt weergegeven. 10.Wacht een paar seconden tot het display gestabiliseerd is, en sla vervolgens de automatisch gecompenseerde hoeken X1 en Y1 op.
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 35.3 Collimatie Met deze optie kunt u de collimatiefout berekenen in het instrument, zodat het instrument verdere observaties in één richting kan corrigeren. Om de fout te meten, voert u hoekobservaties uit in beide richtingen. •...
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN PROCEDURE Controle 2: Positie van de verticale en horizontale dradenkruislijnen • Voer deze controle uit in bleek zonlicht en een lucht zonder schittering. • Tilt crn moet worden ingesteld op Yes (H,V) en Coll.crn op Yes in <Obs. condition> wanneer de controles worden uitgevoerd.
Pagina 209
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 2. Draai het bovenste deel 180° en controleer de positie van het meetpunt in het dradenkruis. Als het meetpunt nog steeds gecentreerd is, hoeft er niets te worden bijgesteld. Als het meetpunt niet meer midden in het optische schietlood ligt, voert u de volgende afstellingen uit.
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 7. Plaats de kap weer op het optische schietlood door de groeven in de kap in de groeven van het optische schietlood te schuiven. Groef 35.6 Constante toegevoegde afstand De constante voor de toegevoegde afstand K van de iM wordt vóór aflevering op 0 gesteld. Hoewel het bijna nooit afwijkt, gebruikt u een nulmeting met een bekende afstandsprecisie om te controleren of de constante van de toegevoegde afstand nagenoeg 0 is.
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 35.7 Laserstraal Controles en bijstellingen worden uitgevoerd met behulp van een afsteldoel. Maak een grotere of kleinere kopie van het onderstaande figuur. Afhankelijk van het land of het gebied waar het instrument wordt gekocht, is de laserstraal verkrijgbaar als fabrieksoptie.
Pagina 212
35. CONTROLES EN BIJSTELLINGEN 6. Wanneer de laserstraal op het bovenste (onderste) deel van Fig. A valt, wordt het bijstellen omhoog/omlaag als volgt gedaan: (1) Plaats de inbussleutel op de bovenste en onderste schroeven. Gewenste definitieve positie Fig. A (2) Draai de bovenste (onderste) schroef iets lost en draai de onderste (bovenste) schroef iets vaster.
36. CLOUD OAF De iM beschikt over een functie waarmee het OAF-bestand (Option Authorization File) bijgewerkt kan worden met behulp van het Cloud OAF-systeem. U kunt met behulp van het systeem het instrument aanpassen en configureren aan het doel waarvoor u deze gebruikt. Om de Cloud OAF bij te werken, moet u vooraf een bepaald, apart verkrijgbaar pakket kopen.
Pagina 214
36. CLOUD OAF 4. Plaats de USB-flashdrive in een van de USB- poorten van het instrument. 5. Na gecontroleerd te hebben of de batterij over voldoende voeding beschikt, drukt u op de aan/ uit-toets terwijl u {SHIFT } en { } ingedrukt houdt.
37. STROOMVOORZIENING U kunt het instrument bedienen met de volgende stroomvoorzieningscombinaties. • Sla de betreffende handleidingen na voor meer informatie over batterijen en opladers. • Gebruik nooit andere combinaties dan die hieronder zijn vermeld. Het instrument kan schade oplopen als u dit toch doet.
38. DOELSYSTEEM Selecteer een prisma of een doel die geschikt is voor wat u wilt meten. Dit zijn allemaal speciale accessoires (apart verkrijgbaar). • Bij het gebruik van een reflecterend prisma die is uitgerust met een doel voor afstand- en hoekmetingen, moet u ervoor zorgen dat het reflecterende prisma goed gericht is en dat het middelpunt van het prisma goed in vizier is gebracht.
Pagina 217
38. DOELSYSTEEM 3. Draai het bovenste gedeelte 180° en controleer de plaats van de luchtbel opnieuw. Als de luchtbel nog steeds gecentreerd is, hoeft er niets te worden bijgesteld. Als de luchtbel niet precies in het midden staat, stelt u het volgende bij.
39. ACCESSOIRES Hieronder vindt u beschreven hoe u de standaardaccessoires (niet allemaal) en apart verkrijgbare accessoires kunt gebruiken. De volgende items worden in andere hoofdstukken uitgelegd. Apart verkrijgbare accessoires voor voeding en doel: "37. STROOMVOORZIENING", "38. DOELSYSTEEM". Schietloodje (apart verkrijgbare accessoire) Het schietloodje kan worden gebruikt om het instrument op te stellen en te centreren op windstille dagen.
Pagina 219
39. ACCESSOIRES Zonnefilter (OF3A) (apart verkrijgbaar) Bij zonne-observaties, plaatst u dit op het objectief van de iM om de binnenkant van het instrument en de ogen van de operator te beschermen. Het filter kan opgeklapt worden en hoeft niet te worden verwijderd. ...
40. SPECIFICATIES Behalve waar anders is vermeld, gelden de volgende specificaties voor de gehele iM-serie. Telescoop Lengte 171 mm Diafragma 45 mm (EDM:48 mm) Uitvergroting Beeld Rechtop Oplossend vermogen 2.5" Gezichtsveld 1°30' Minimumbrandpunt 1,3 m Afstelschroef brandpunt 1 snelheid Dradenkruisverlichting 5 helderheidsniveaus Hoekmetingen Horizontaal en verticaal cirkelvormig Roterende absoluut encoder...
Pagina 221
40. SPECIFICATIES Prisma minipaal OR1PA 1,3 tot 500 m (1.640 voet) Compactprisma CP01 1,3 tot 2.500 m (8.200 ft) Standaardprisma AP01AR X 1 1,3 tot 5.000 m (16.400 ft) 1,3 tot 6.000 m (19,680 ft) Reflecterend blad RS90N-K 1,3 tot 500 m (1.640 voet) *5, *6 1,3 tot 300 m (980 ft) Reflecterend blad RS50N-K...
Pagina 222
40. SPECIFICATIES Invoerbereik druk: 500,0 tot 1.400 0hPa (in stappen van 0,1 0hPa) 375,0 tot 1.050 mmHg (in stappen van 0,1 mmHg) 14,80 tot 41,30 inchHg (in stappen van 0,01 inchHg) Invoerbereik vochtigheidsgraad: 0,0 tot 100,0% ((in stappen van 0,1%) Invoerbereik ppm: -499,9 tot 499,9 ppm (in stappen van 0,1 ppm) Constante correctie prisma...
Pagina 223
40. SPECIFICATIES Draadloze Bluetooth-technologie (apart verkrijgbaar) Overdrachtsmethode FHSS Modulatie GFSK (gaussiaans gefilterde frequentieverschuiving) Frequentieband 2.402 tot 2.48 GHz Bluetooth-profiel SPP, DUN Vermogensklasse klasse 1,5 *16 *17 Werkingsbereik tot 10 m (tijdens communicatie met SHC500) *15: Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie niet is ingebouwd. Dit is afhankelijk van de telecommunicatiewet- en regelgeving van het land of het gebied waar het instrument is gekocht.
Pagina 224
40. SPECIFICATIES Oplader (CDC68A) Ingangsspanning: 100 tot 240 VAC Oplaadtijd per batterij (bij 25°C): BDC70: ongeveer 5,5 uur (opladen kan langer duren dan de vermelde tijd als de temperatuur ofwel erg hoog of erg laag is.) Temperatuurbereik voor opladen: 0 tot 40°C Temperatuurbereik opbergruimte: -20 tot 65°C Grootte: 94 (b) x 102 (d) x 36 (h) mm...
41. UITLEG 41.1 Handmatig de verticale cirkel indexeren met richting 1/2-metingen De 0-index van de verticale cirkel van het instrument is nagenoeg 100% accuraat, als het nodig is om uiterst precies verticale hoeken te meten, kunt u de inaccuratie van de 0-index als volgt elimineren. ...
41. UITLEG 41.2 Correctie voor refractie en ronding van de aarde Het instrument meet afstand en houdt daarbij rekening met correctie voor refractie en de ronding van de aarde. Formule voor afstandberekening Formule voor afstandberekening; er wordt rekening gehouden met correctie voor refractie en ronding van de aarde.
42. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften FCC-klasse B FCC-conformiteit WAARSCHUWING: Wijzigingen of aanpassingen aan deze apparatuur die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften, kunnen het recht van de gebruiker om deze apparatuur te bedienen ongeldig maken.
Pagina 228
42. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften Californië Recyclen GOOI OPLAADBARE BATTERIJEN NIET WEG. RECYCLE ZE. en NY, VS batterijen Topcon Positioning Systems Inc. heeft in de Verenigde Staten procedures ingesteld voor het inzamelen van gebruikte batterijen, waaronder nikkel-metaalhydride- en nikkel-cadmiumbatterijen plus kleine, lekvrije loodaccu's en lithium-ion-batterijen.
Pagina 229
42. VOORSCHRIFTEN Regio/ Richtlijnen/ Beschrijving land voorschriften EMC-klasse B EMC-VERKLARING Op industriële locaties of in de buurt van elektrische installaties kan elektromagnetische ruis de werking van dit instrument beïnvloeden. Test het instrument voordat u deze gebruikt onder zulke omstandigheden. Dit product is getest en goed bevonden voor industriële locaties met elektromagnetische velden.