5 Bediening
Resultaat
5.8 Niet-invasieve bloeddrukmeting
5.8.1 NIBP-meting
94
NL
MEDUCORE Standard
Indien nodig: alarmgrenzen in het gebruikersmenu instellen
(zie "7.3.1 Alarminstellingen", pagina 114)
of
Auto-alarmgrenzen in het gebruiksmenu instellen
Gebruiksmenu", pagina
8. Indien nodig: met functietoets
polssignaal uitschakelen.
Het symbool
9. Indien nodig: gebruiksmenu openen met de navigatieknop en
geluidsvolume van het apparaat wijzigen.
Er wordt een ECG-monitoring uitgevoerd.
(NIBP-meting) uitvoeren
De NIBP-meettechnologie is geoptimaliseerd voor de meting van
de bloeddruk indien er een normaal sinusritme is.
Hartritmestoringen kunnen afbreuk doen aan het vermogen van
de niet-invasieve bloeddrukmeetmodule om correcte
meetwaarden te registreren.
Daarnaast kunnen ook arteriosclerose, verminderde doorbloeding,
diabetes, ouderdom, zwangerschap, pre-eclampsie, nierziekte, be-
ven, koortsrillingen of het gebruik van een pacemaker ertoe leiden
dat het vermogen van de niet-invasieve bloeddrukmeetmodule om
correcte meetwaarden te registreren verslechtert.
Bij een enkele NIBP-meting pompt het apparaat het NIBP-manchet
op tot de ingestelde druk (initiële NIBP-manchetdruk). De gebrui-
ker kan de initiële NIBP-manchetdruk aanpassen (functietoets Ini-
tiaal). Om de systolische en diastolische bloeddruk van de patiënt
te bepalen wordt de lucht langzaam uit het NIBP-manchet afgela-
ten en daarbij de druk van de polsgolf gemeten. Hieruit worden de
waarden voor de diastolische en systolische bloeddruk berekend
en op het display weergegeven. Na het einde van de NIBP-meting
laat het apparaat de resterende lucht uit het NIBP-manchet af.
2
109).
hartfrequentiesignaal/
verschijnt.
(zie "6