2 Veiligheid
18
NL
MEDUCORE Standard
⇒ Defibrillatie-elektroden weghouden van andere elektroden en
delen die met de patiënt in contact staan.
Gevaar voor letsel door lucht/vochtigheid tussen defibrillatie-
elektroden en huid van de patiënt!
Lucht (bijv. bij sterke lichaamsbeharing) of vochtigheid tussen de
defibrillatie-elektroden en de huid van de patiënt verhindert een
correcte toediening van een schok en kunnen tot
huidverbrandingen en mislukte defibrillatie leiden.
⇒ Sterke lichaamsbeharing verwijderen.
⇒ Huid van de patiënt droogwrijven.
⇒ Defibrillatie-elektroden stevig aandrukken.
Gevaar voor letsel door niet functionerende defibrillatie-
elektroden!
Niet functionerende defibrillatie-elektroden kunnen tot letsel en
mislukte defibrillatie leiden.
⇒ Alleen defibrillatie-elektroden met onbeschadigde verpakking
gebruiken.
⇒ Geen defibrillatie-elektroden met uitgedroogde gellaag,
beschadigingen of losgeraakte beschermfolie gebruiken.
⇒ Defibrillatie-elektroden vervangen die tijdens het gebruik (bijv.
door hart-longreanimatie) beschadigd zijn geraakt.
⇒ Houdbaarheidsdatum van de defibrillatie-elektroden in acht
nemen en indien nodig defibrillatie-elektroden vervangen.
⇒ Defibrillatie-elektroden na gebruik als afval verwijderen en niet
opnieuw gebruiken.
⇒ Alleen defibrillatie-elektroden gebruiken die door
WEINMANN Emergency voor het apparaat zijn vrijgegeven.
Gevaar voor letsel en vertraging van de therapie door
geïmplanteerde pacemakers!
Impulsen van geïmplanteerde pacemakers kunnen de detectie van
defibrilleerbare hartritmen beïnvloeden en tot vertraging van de
therapie leiden. Bij de defibrillatie van patiënten met
geïmplanteerde pacemakers kan het hartspierweefsel
onherstelbaar worden beschadigd.
⇒ Defibrillatie-elektroden minstens 8 cm van de pacemaker
vandaan plaatsen.
⇒ Alternatieve posities (bijv. anterior-lateraal, anterior-posterior)
voor de defibrillatie-elektroden kiezen.
2