10 Functiecontrole
10 Functiecontrole
10.1 Termijnen
10.2 Functiecontrole uitvoeren
Voorwaarde
152
NL
MEDUCORE Standard
Het apparaat voert na het inschakelen een automatische
functietest uit waarmee de deugdelijke werking van de essentiële
functies wordt gecontroleerd.
Het apparaat biedt ook een stap-voor-stap instructie voor de
uitvoering van een functiecontrole
uitvoeren", pagina
Bij ingeschakeld apparaat zijn op de achtergrond permanent
controleroutines actief, die de gebruiker via een alarm op
functiestoringen wijzen.
Sommige componenten kunnen niet door software ondersteund
op hun correcte werking worden gecontroleerd. Hier moet de
gebruiker de beoordeling van de deugdelijke werking uitvoeren
(bijv. uitwendige beschadiging van het apparaat, deugdelijkheid
van de ECG-kabel of het NIBP-manchet).
Betreffend onderdeel
Apparaat inclusief accessoires
•
De verbinding tussen apparaat en patiënt is losgemaakt.
•
Accu met een accustatus van minstens 2 leds zit in het
apparaat. Wanneer de accustatus geringer is, kan de
functiecontrole niet worden gestart.
•
SD-kaart zit in de SD-kaartsleuf.
•
Pulsoxymetriesensor-aansluitkabel met pulsoxymetriesensor is
aangesloten.
2
(zie "10.2 Functiecontrole
152).
Termijn
•
Voor elk gebruik
•
Na elke hygiënische voorbereiding
voor hergebruik
•
Na elke reparatie