Gebruik
6.4
Buiten bedrijf stellen
De graafmachine moet zodanig worden geparkeerd, dat de graafmachine in geen geval
wegrollen kan en tegen onbevoegd gebruik is beveiligd.
•
Graafmachine op een vlakke ondergrond rij-
den. Bij de uitvoering zonder cabine moet de
parkeerplaats van een dak zijn voorzien.
•
Boom, arm, bak en boomzwenkvoorziening
zo plaatsen, dat alle hydraulische cilinders half
uitgeschoven zijn.
•
Dozerblad op de grond neerlaten.
•
Regel het motortoerental terug het stationair
toerental.
•
Startschakelaar (6-44/1) in stand STOP zet-
ten, contactsleutel verwijderen. De contact-
sleutel blijft bij de gebruiker.
•
Veiligheidsgordel openen en linker bedie-
ningsconsole opklappen.
Alleen cabine-uitvoering
•
Cabinedeur openen; daartoe ontgrendelhendel (6-45/1) omhoog trekken. Indien de cabinedeur
niet meteen weer wordt gesloten, moet de deur aan de cabinewand worden vergrendeld.
•
Cabinedeur sluiten en op slot doen; de sleutel blijft bij de gebruiker.
•
Graafmachine op uitwendige beschadigingen en lekkages controleren. Defecten moeten vóór de
volgende inbedrijfstelling worden verholpen.
•
Bij zeer sterke verontreiniging in het bereik
van de rupsbanden en gewrichten van de
voorbouwapparatuur moet de graafmachine
worden schoongemaakt, zie paragraaf 8.4.
Zo nodig moet de graafmachine worden
•
afgetankt, zie paragraaf 6.16.
RG248-8144-1 - STAND 01.06.2004
Afb. 6-44
Afb. 6-45
GEBRUIKSAANWIJZING
1
1
6 - 25