VERLICHTING EN SIGNALEN
1
2
3
š
Markeringslichten
Draai de ring 2 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat.
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de lichten opnieuw af te
stellen. ➥ 1.87.
(1/4)
1
Functie verlichting overdag
(alleen voorlampen)
Indien aanwezig schakelt de dagrijverlich-
ting, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te
bedienen, overdag automatisch in bij het
starten van de motor en uit bij het stoppen
van de motor.
Opmerking: De rijverlichting dooft automa-
tisch als het controlelampje brandt.
Controleer, voordat u in het
donker wegrijdt, de werking
van de verlichting en stel indien
nodig de stand van de kop-
lampen af op de belasting van de auto.
➥ 1.87. Zorg ervoor dat de lichten niet
bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, ver-
voer van voorwerpen, enz.).
1.83