70
Verlichting
Draai het stelwiel naar de stand: 2
Druk op de knop MODE en selecteer
de vereiste instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 66.
Driver Information Center 3 61.
U activeert de grootlichtassistentie
door aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken.
Het groene controlelampje 2 brandt
ononderbroken wanneer de assisten‐
tie actief is; het blauwe 7 brandt bij
ingeschakeld grootlicht.
Deactiveren
Draai om de grootlichtassistentie uit
te schakelen het stelwiel in de stand:
D
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl het dimlicht aan is, wordt de
grootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op groot
licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl het grootlicht aan is, wordt de
grootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op
dimlicht.
Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlicht-assistent weer te active‐
ren.
Lichtsignaal
Trek om het lichtsignaal in te schake‐
len even aan de hendel zonder voor‐
bij het weerstandspunt te gaan.
Groot licht 3 69.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Ga als volgt te werk om de koplamp‐
reikwijdte af te stemmen op de bela‐
ding om verblinding te voorkomen:
druk enkele keren op de knop Z of
1 om de gewenste stand te berei‐
ken.