126
Rijden en bediening
● achteruitkijkcamera, aan het
uiteinde van de auto boven
achter
● ultrasone parkeersensoren in de
achterbumper
De camerabeelden verschijnen op
het Info-Display 3 63.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op het display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch geactiveerd wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld en het blijft actief tot ongeveer
15 km/u.
De achteruitkijkcamera wordt ook
geactiveerd terwijl de auto stilstaat,
wanneer de achterdeuren zijn
geopend.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer er een vooruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Hulplijnen
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De
verticale lijnen geven de breedte van
de auto aan met de spiegels uitge‐
klapt.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijn ligt op een afstand van
zo'n 1 m van de rand van de achter‐
bumper.
De richtlijnen kunnen worden uitge‐
schakeld in de Persoonlijke instellin‐
gen 3 66.
Systeembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen
valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● door weersomstandigheden
beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder,
vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een
zachte doek af
● de achterklep wordt geopend
● de auto trekt elektrisch aangeslo‐
ten aanhangwagen, fietsdrager
enz. trekt
● de auto een aanrijding aan de
achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐
gen