Bedrijf
Doorstroomhoeveelheid-instelling
Vooropgesteld, dat hetzelfde aanbouwapparaat aan een andere graafmachine wordt gemonteerd. Ook indien de-
zelfde doorstroomhoeveelheid-instellingen zoals aan de eerste graafmachine uitgevoerd werden, kan de werk-
snelheid afwijken. Aan elke graafmachine moeten de doorstroomhoeveelheid-instellingen afzonderlijk worden in-
gesteld. Bij het wisselen op een ander aanbouwapparaat moeten de optimale doorstroomhoeveelheden voor het
nieuwe aanbouwapparaat opnieuw worden bepaald en ingesteld.
De doorstroom aan het extra circuit 1 is niet constant, indien een andere functie wordt bediend of een
overdrukklep reageert.
Wij raden aan de instelling tijdens het bedrijf van het aanbouwapparaat te doen.
Startschakelaar in stand RUN zetten.
Menutoets (2) indrukken.
In het display verschijnt de melding zoals getoond in de afbeel-
ding rechts.
De displaykeuzeschakelaar (1) indrukken, totdat AUX in het
display wordt weergegeven.
Displaykeuzeschakelaar (1) opnieuw indrukken en ingedrukt
houden, om naar de selectie van bedrijfsmodus te wisselen.
De displaykeuzeschakelaar (1) zo vaak indrukken, totdat de
gewenste bedrijfsmodus in het display wordt weergegeven.
De displaykeuzeschakelaar indrukken en ingedrukt houden,
totdat de doorstroomhoeveelheid van de geselecteerde be-
drijfsmodus in het display wordt weergegeven.
Wanneer de geselecteerde doorstroomhoeveelheid in het display
wordt weergegeven, kan met de displaykeuzeschakelaar (1) en de
menu-toets (2) de doorstroomhoeveelheid verhoogd of verlaagd
worden.
RG158-8244-1
07/2018
2
1
1
1
2
91