Bedrijf
Indien de vergrendeling van de bedieningshendel niet omhoog
staat brandt de waarschuwingslamp (5) geel, de motor kan niet wor-
den gestart.
De controlelamp voorgloeien (1) brandt kort. Na het uitgaan van de
controlelamp kan de motor worden gestart.
De controlelamp motoroliedruk (3) brandt en gaat uit, nadat de mo-
tor is aangesprongen.
De controlelamp lading (4) brandt en gaat uit, nadat de motor is
aangesprongen.
Branden de controlelampen in startschakelaarstand RUN niet, dan
sleutel eruit trekken en vakbekwaam personeel inlichten.
Indien de controlelamp brandstofvoorraad (2) geel knippert, bevindt
zich slechts weinig brandstof in de tank, graafmachine aftanken
(blz. 107).
Startschakelaar in stand START draaien en houden, totdat de motor aanspringt; vervolgens startschakelaar
loslaten.
Linker bedieningsconsole neerlaten, totdat de vergrendeling van de bedieningshendels vastklikt.
Motor met middelhoog toerental laten warmdraaien, totdat de bedrijfstemperatuur is bereikt.
Nadat de motor de bedrijfstemperatuur heeft bereikt; het voor het werken vereiste motortoerental instellen:
Motortoerentalhendel in richting
Met de displaykeuzeschakelaar (1) kan tussen de indicatie tijd, mo-
tortoerental en bedrijfsuren op het display (2) gewisseld worden.
RG158-8244-1
07/2018
trekken, totdat het vereiste toerental is bereikt.
1
6
2
2
3
4
5
1
71