KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen
Zitplaats achterin
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet deze daarna zo
ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het
kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind, moet u de stoel zo ver mogelijk naar
achteren zetten en de stoel voor het kind
naar voren zetten en de rugleuning recht-
zetten om het contact tussen de stoel en de
benen van het kind te vermijden.
Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter-
stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst.
➥ 3.43. Zet indien nodig de achterstoel zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet gebeu-
ren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de stoel van de auto rust.
Installatie van de zittingver-
hoger (groep 2 of 3)
Controleer de werking van de
veiligheidsgordel (rol de gordel
op) ➥ 1.28.
Stel de veiligheidsgordel als volgt af:
– plaats de schouderriem op de schou-
der van het kind zonder de nek te
raken;
– plaats de heupgordel zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
Pas, indien nodig de stand van de auto-
stoel aan.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind een
goede vergrendeling van de
voorstoel niet belemmeren.
➥ 1.20 of ➥ 3.45.
(2/2)
Een kinderzitje met vloersteu-
nen mag nooit worden geïn-
stalleerd op de middelste zit-
plaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te installe-
ren, moet de middelste autogordel eerst
manueel worden losgemaakt voordat u
de grendels vastmaakt.
1.51