BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld (raad-
pleeg het label op de zijkant van het be-
stuurdersportier). Indien u de bandenspan-
ning niet bij koude banden kunt controleren,
moet u de opgegeven waarden met 0,2 tot
0,3 bar (3 PSI) verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen drukzender.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
(4/5)
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, wieldoppen, enz.). ➥ 5.13.
Raadpleeg een merkdealer voor het vervan-
gen van de banden en om de geschikte ac-
cessoires voor het systeem te kennen die
beschikbaar zijn: het gebruik van enig ander
accessoire kan de goede werking van het
systeem belemmeren of een wielsensor be-
schadigen.
Verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.
1
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen van
de ventielen, mag u alleen uitrustingen ge-
bruiken die door de merkdealer goedge-
keurd zijn. Zie het gedeelte over ➥ 5.5.
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 1 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
2.41