WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
Werkingsomstandigheden
Het systeem moet worden gereset met
een spanning zoals vermeld op het ban-
denspanningslabel (zie de informatie over
"Bandenspanning" in hoofdstuk 4), anders
geeft het mogelijk geen betrouwbare waar-
schuwing in geval van aanzienlijk span-
ningsverlies.
Resetten moet altijd gebeuren na con-
trole van de bandenspanning in de vier
banden als deze koud zijn.
In de volgende situaties bestaat het risico
dat het systeem te traag of niet correct werkt:
– systeem niet gereset na het oppompen
van de banden of na elke andere verrich-
ting aan de wielen;
– onjuiste reset van systeem: andere ban-
denspanning dan de aanbevolen span-
ning;
– aanzienlijke wijziging van de belading of
verdeling van de belading aan één kant
van de auto;
– sportief rijden en aanzienlijk versnellen;
– rijden op een besneeuwd of glad wegdek;
– rijden met sneeuwkettingen;
– monteren van maar één nieuwe band;
– gebruik van banden die niet door de
merkdealer goedgekeurd zijn.
Een plots verlies van bandenspanning
(klapband ...) wordt mogelijk niet door
het systeem worden opgespoord.
(2/6)
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
– na elke keer opnieuw op spanning bren-
gen of resetten van de bandenspanning;
– na het verwisselen van een wiel
– na het wisselen van de wielen.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
2.33