MIDDELPUNT
Voer de X- en Y-coördinaten van het cirkelmiddelpunt
in
(beide 50).
Druk op ENT.
RADIUS
Voer de radius van de gatencirkel in (20).
Druk op ENT.
BEGINHOEK
Voer de beginhoek in (30°).
Druk op ENT.
DIEPTE
Voer de diepte van elk gat in (-5,0).
Druk op ENT.
Als het veld Gereedschap actief is, drukt u op
GEREEDSCHAPSTABEL en kiest u het gewenste
gereedschap.
Druk op de softkey GEBRUIKEN om met deze stap te
beginnen.
Door op de softkey WEERGAVE () te drukken,
schakelt u tussen de verschillende weergaven van
het patroon (Grafisch, enz.).
POSITIP 880
45